ECLI:NL:RBZWB:2024:4967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/02/384175 / FA RK 21-1628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling en ouderlijk gezag in een familiezakenprocedure met betrokken minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024 een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure betreffende de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, geboren op [geboortedag] 2021. De man, vertegenwoordigd door mr. M. de Houck, heeft verzocht om een regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, alsook om mede belast te worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. F.L.I. de Vleesschauwer, heeft zich tegen deze verzoeken verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders nog niet op orde is en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader is gestagneerd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man aanhouden en een minimale omgangsregeling vastgesteld, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) de regie voert. De omgangsregeling houdt in dat de man de minderjarige eens per twee weken op zondag en de daaropvolgende dinsdag ziet, onder begeleiding van de GI. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders werken aan hun onderlinge communicatie en samenwerking, en dat zij toewerken naar gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft de GI verzocht om rapportages te leveren over de voortgang van de ondertoezichtstelling en de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/384175 / FA RK 21-1628
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Nadere beschikking betreffende omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ( [land] ), hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 19 november 2021, met alle daarin vermelde stukken;
- de raadsrapportage van 17 mei 2022, binnengekomen bij de rechtbank op 18 mei 2022;
- het F9-formulier van mr. De Houck van 22 juni 2022;
- het F9- formulier van mr. De Vleesschauwer van 23 juni 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juni 2023;
- het F9-formulier van mr. De Houck van 6 maart 2024, met bijlage;
- het F9-formulier van mr. De Vleesschauwer van 7 maart 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. De Houck van 8 mei 2024, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 15 mei 2024, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/421816 / JE RK 24-763). Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI. Op het verzoek van de Raad is bij afzonderlijke beschikking van 15 mei 2024 beslist.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 19 november 2021 is aan de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw toestemming verleend tot erkenning van de [minderjarige] . Voorts is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in de beschikking vermelde vragen met betrekking tot gezag en omgang en de rechtbank daarover te rapporteren en te adviseren. In afwachting daarvan is iedere verdere beslissing over het gezag, de zorg- c.q. omgangsregeling en de proceskostenveroordeling aangehouden. Het verzoek van de man met betrekking tot de kosten van het DNA-onderzoek is afgewezen.
2.2
De Raad heeft in zijn rapportage van 17 mei 2022 geconcludeerd geen ondertoezichtstelling te vragen. Er zijn wel zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , maar de Raad was van mening dat de ouders op dat moment voldoende bereid en in staat waren om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Omdat er tussen de ouders nog geen minimale vorm van communicatie mogelijk was, adviseerde de Raad het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag aan te houden voor de duur van één jaar. Er zou eerst gewerkt moeten worden aan de samenwerking en communicatie tussen de ouders, alsmede aan het vormgeven van een omgangsregeling, alvorens gedacht zou kunnen worden aan gezamenlijk gezag. De Raad kon vanwege de huidige situatie nog geen advies geven over welke vorm van contact tussen de man en [minderjarige] het meest tegemoet komt aan de belangen van de minderjarige. Daarom adviseerde de Raad ook dit verzoek voor de duur van één jaar aan te houden.
2.3
Bij F9-formulier van 22 juni 2022 heeft de man laten weten in te kunnen stemmen met het voorstel van de Raad betreffende de aanhouding van één jaar. Op 18 juli 2022 heeft de man de [minderjarige] met de vervangende toestemming van de rechtbank erkend.
2.4
Bij F9-formulier van 23 juni 2022 heeft de vrouw laten weten akkoord te gaan met het raadsrapport en in te stemmen met de aanhouding van de zaak voor één jaar.
2.5
Vervolgens heeft er op 7 juni 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] stap voor stap wordt uitgebreid en de hulpverlening in het vrijwillig kader lopende is. Partijen hebben gelet daarop afgesproken dat zij de komende periode met de betrokken professionals afspraken gaan maken over de verdere opbouw van de omgangsregeling en hun verdere communicatie, terwijl de ingezette hulpverlening wordt voortgezet en partijen psycho-educatie krijgen. In afwachting daarvan zijn de verzoeken van de man tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag, het vaststellen van een omgangs-/zorgregeling en veroordeling proceskosten aangehouden.
2.6
Bij F9-formulier van 6 maart 2024 heeft de man laten weten dat hij spoedig een nieuwe mondelinge behandeling van de verzoeken wenst. De hulpverlening in het vrijwillig kader is gestopt en partijen zijn er de afgelopen periode niet in geslaagd om afspraken te maken. De contactmomenten tussen de man en [minderjarige] zijn nog altijd zeer minimaal en vinden nog steeds onder begeleiding plaats. Daarnaast diskwalificeert de vrouw de man en zijn familie en verzet de vrouw zich tegen elke vorm van samenwerking.
2.7
Bij F9-formulier van 7 maart 2024 heeft de vrouw laten weten dat er de afgelopen periode wel degelijk afspraken zijn gemaakt. Partijen zijn een omgangsregeling overeengekomen waarbij de man [minderjarige] eens per twee weken op zondag gedurende 2,5 uur onder begeleiding ziet en vervolgens op de daarop volgende dinsdag gedurende één uur. Deze regeling is inderdaad zeer summier, maar het is vanwege organisatorische redenen (het schema van de hulpverlening en het tekort aan hulpverleners, het werkschema van de vrouw en de ploegendiensten van de man) nog niet gelukt om de omgang verder uit te breiden. Daarbij acht de vrouw het nog niet passend om de omgang zonder begeleiding voort te zetten. Het is voorts onjuist dat de vrouw alle samenwerking uit de weg gaat en zij de man diskwalificeert. De vrouw probeert op ouderschapsniveau te communiceren met de man. Het is wel juist dat het traject ouderschapsbemiddeling is gestopt. Hier staat de vrouw echter nog steeds voor open.
2.8
Thans liggen nog ter beoordeling voor de verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man mede wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
II. een regeling in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, althans een omgangsregeling vast te stellen in die zin dat de minderjarige de ene week van zaterdag [uur] tot de andere zaterdag [uur] bij de vrouw verblijft en de andere week van zaterdag [uur] tot de andere zaterdag [uur] bij de man, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, althans een zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
III. met veroordeling van de vrouw in de proceskosten zoals omschreven in het gewijzigde verzoekschrift.
2.9
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.1
De rechtbank stelt op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling van 15 mei 2024 vast dat het partijen nog niet is gelukt om de situatie tussen hen in het belang van de [minderjarige] te verbeteren. De rechtbank begrijpt dat partijen er de afgelopen periode niet in zijn geslaagd om te werken aan hun onderlinge oudercommunicatie en afspraken te maken over (een uitbreiding van) de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . Het is de rechtbank voorts gebleken dat de benodigde hulpverlening in het vrijwillige kader is gestagneerd. Onder meer gelet op deze ontwikkelingen heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 15 mei 2024 het eveneens voorliggende verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen voor de duur van twaalf maanden. De komende tijd zal de GI strakke regie gaan voeren bij beide partijen, zodat de benodigde stappen met betrekking tot (het uitbreiden van) de omgangsregeling en het inzetten van hulpverlening worden gezet.
2.9.2
De Raad heeft de rechtbank ten aanzien van de verzoeken van de man geadviseerd om de beslissing daarop voor een aantal maanden aan te houden. Ondertussen en op korte termijn dient de omgang tussen de man en [minderjarige] , onder regie van de GI, te worden uitgebreid. De omgang dient in eerste instantie, bij voorkeur voor korte duur, nog wel even onder begeleiding plaats te vinden, zodat er meer zicht komt op het verloop daarvan en het vertrouwen van de vrouw in de man kan worden vergroot. Daarbij dient de GI te bepalen wanneer de volgende stap in de opbouw kan worden gezet en wanneer de begeleiding kan worden afgeschaald. Het voorstel van de man om [minderjarige] op te halen en te brengen naar de crèche vindt de Raad een goede oplossing. Met betrekking tot het verzoek van de man om hem met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, merkt de Raad op dat in dit geval niet moet worden afgeweken van het wettelijk uitgangspunt dat beide ouders het gezag over de minderjarige uitoefenen, maar dat gezien de situatie daar wel eerst naar moet worden toegewerkt. Partijen zullen daarvoor nu eerst moeten werken aan het vertrouwen in elkaar en hun onderlinge oudercommunicatie. Het is aan de GI om te bepalen of de inzet van IPT daarbij nodig is.
2.9.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voordat een definitieve beslissing kan worden genomen op de verzoeken, partijen zich eerst, onder regie van de GI, moeten gaan inzetten voor de noodzakelijk geachte hulpverlening en het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. De rechtbank acht het van groot belang voor de [minderjarige] dat partijen gaan leren om zich beter tot elkaar te verhouden en wijst partijen erop dat zij zullen moeten gaan toewerken naar de situatie dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen, nu de rechtbank vooralsnog geen redenen ziet om aan te nemen dat in dit geval moet worden afgeweken van het wettelijk uitgangspunt ten aanzien van gezamenlijk gezag. Daarvoor acht de rechtbank de inzet van ouderschapsbemiddeling noodzakelijk. Ook zullen partijen onder regie van de GI moeten gaan toewerken naar een uitbreiding van de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de man. De rechtbank acht het met de Raad in het belang van de [minderjarige] noodzakelijk dat de omgang spoedig wordt uitgebreid, en de begeleiding daarvan naar inschatting van de GI en bij voorkeur op korte termijn wordt afgeschaald. Totdat volgens de GI kan worden overgegaan naar een uitbreiding van de omgang tussen de man en [minderjarige] , dient in ieder geval de reeds door partijen (mondeling) overeengekomen minimale omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man te worden voortgezet, inhoudende dat de man en [minderjarige] omgang hebben met elkaar gedurende:
  • eens per twee weken op zondag van 8:30 uur tot 11:00 uur, en
  • de daarop volgende dinsdag van 8:30 uur tot 9:30 uur.
Vanuit deze basisregeling kan de omgang onder regie van de GI verder worden uitgebreid en vormgegeven, waarbij de GI beslist over zaken zoals de duur van de omgang, al dan niet begeleide omgang en al dan niet ophalen door vader vanaf de crèche van [minderjarige] . De GI dient met de ouders afspraken te maken (zoals over het niet negatief over elkaar praten) om te kunnen werken aan het krijgen van meer vertrouwen in elkaar. Als de GI dat nodig vindt zal de GI ook Individuele Pedagogische Thuishulp bij beide ouders moeten inzetten.
2.9.4
In afwachting van het verloop van de komende periode zal de rechtbank de verzoeken van de man, conform het advies van de Raad, aanhouden tot de hierna te noemen mondelinge behandeling. Aan de GI verzoekt de rechtbank om twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling via een briefrapport de rechtbank, (advocaten van) partijen en de Raad te voorzien van de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling.
2.9.5
De rechtbank zal de beslissing met betrekking tot de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
bepaalt dat de man en [minderjarige] de komende periode in ieder geval gerechtigd zijn tot de door partijen overeengekomen minimale omgangsregeling, inhoudende dat [minderjarige] eens per twee weken op zondag van 8:30 uur tot 11:00 uur en de daarop volgende dinsdag van 8:30 uur tot 9:30 uur bij de man verblijft, waarbij de regie met betrekking tot de verdere opbouw, vorm, duur en locatie van de omgangsregeling in handen van de GI ligt, een en ander zoals overwogen onder rechtsoverweging 2.9.3;
3.2
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
houdt de beslissing op de verzoeken van de man aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 te [uur] ,welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Kousteensedijk 2, ten overstaan van mr. Dijkman, rechter, voor de duur van 60 minuten;
3.4
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze mondelinge behandeling te rapporteren over de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling;
3.4
behoudt zich iedere (nadere) beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
verzonden op:
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.