ECLI:NL:RBZWB:2024:4968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422427 / JE RK 24-905
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 9 juli 2021 en laatstelijk verlengd tot 9 juli 2024. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader was afwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige zijn mening gegeven over de situatie, waarbij hij aangaf dat hij geen behoefte heeft aan contact met zijn vader en dat de ondertoezichtstelling moet stoppen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen verbetering is in de situatie tussen de minderjarige en zijn vader, ondanks eerdere pogingen tot contactherstel. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de ondertoezichtstelling te verlengen, zodat er ruimte is voor een zorgvuldige afronding van de situatie. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 9 januari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/422427 / JE RK 24-905
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. drs. N. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 16 mei 2024 met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2024;
- het e-mailbericht van de vader van 31 mei 2024;
- het e-mailbericht van mr. Wouters van 5 juni 2024, met als bijlage het bijgewerkte verslag van Vivet.
1.2.
Op 5 juni 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de [minderjarige] gelijktijdig met het verzoek van de moeder en het zelfstandig verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/372647 / FA RK 20-2730) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op de verzoeken van de ouders zal bij separate beschikking worden beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is met bericht van afmelding niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 9 juli 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 9 juli 2021 en tot 9 juli 2022.
2.4
Bij beschikking van 27 juli 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 9 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft de [minderjarige] aangegeven dat het wel goed met hem gaat. Hij heeft het naar zijn zin op school en gaat over naar de tweede klas. Daarnaast heeft [minderjarige] het fijn in [woonplaats 1] bij zijn moeder en stiefvader. Daar heeft hij verschillende hobby’s. Zo mag hij af en toe helpen met de verbouwing van het tweede huis en houdt hij zich samen met zijn stiefvader bezig met het monteren van drones, vliegtuigen en auto’s. Hier beleeft [minderjarige] veel plezier aan. Over het contact met zijn vader geeft [minderjarige] aan dat hij daar geen behoefte aan heeft. [minderjarige] vertelt dat hij niet zo’n goede band heeft met zijn vader en dat hij het lastig vindt dat zijn vader nooit echt eerlijk tegen hem is, om dingen heen praat en voorwaarden stelt aan het contact tussen [minderjarige] en zijn halfzusjes en -broertje. De afgelopen tijd heeft [minderjarige] steeds gesprekken moeten voeren over contactherstel met zijn vader en daar is hij klaar mee. Het verandert volgens [minderjarige] namelijk niets aan de situatie en geeft hem erg veel spanning. [minderjarige] wil dat dit stopt en wil graag dat er naar hem geluisterd wordt. Hij wil dat zijn vader hem met rust laat en dat de ondertoezichtstelling stopt. Daarbij geeft [minderjarige] aan dat hij weet dat, mocht hij van gedachten veranderen en zijn vader willen zien of spreken, dit mogelijk is. Dit contact zou volgens [minderjarige] dan moeten plaatsvinden naar de behoeften van [minderjarige] . Tot slot begrijpt [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling eerst nog moet worden verlengd om deze goed te kunnen afronden.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. Dit is nodig om tot een goede en zorgvuldige afronding te komen. Daarbij geeft de GI aan dat er de afgelopen tijd weinig is veranderd in het contact tussen [minderjarige] en zijn vader; er zijn vrijwel geen stappen in het contactherstel gezet. Dit gaat volgens de GI ook niet lukken als er geen verandering komt in het gedrag van de vader. Het lukt de vader nog steeds niet om emotioneel aan te sluiten bij [minderjarige] en [minderjarige] erkenning te geven voor zijn gevoel. Daarnaast gebruikt de vader het contact tussen [minderjarige] en zijn halfzusjes en
-broertje als strijdmiddel voor het contact met [minderjarige] . Daarbij komt dat [minderjarige] erg veel weerstand blijft vertonen tegen het contact met de vader en als gevolg van het contact erg veel spanningen ervaart. Volgens de GI is het mede gelet daarop niet in het belang van [minderjarige] om hem te blijven dwingen in het contact met zijn vader. Dit heeft tot op heden bovendien niet tot een verbetering van de situatie geleid.
4.3.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij akkoord gaat met het verzoek zodat er kan worden toegewerkt naar een afronding van de ondertoezichtstelling. De moeder legt uit dat het ondanks vele pogingen en telkens nieuwe oplossingen (nog) niet is gelukt om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. De weerstand van [minderjarige] ten aanzien van het contact neemt steeds verder toe en het contact met de vader bezorgt [minderjarige] erg veel spanningen en is erg belastend voor hem. Ook het door de GI geïnitieerde gesprek met de vader en de hulpverlening om dingen uit te spreken, over en weer meer begrip te krijgen en een verbinding tot stand te brengen, heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. De moeder geeft aan dat zij het belang van contact tussen [minderjarige] en de vader zeker inziet en dit contact ook wil blijven stimuleren en faciliteren. Uit alles blijkt echter dat daar bij [minderjarige] op dit moment geen ruimte voor is.
De advocaat merkt voorts op dat een periode van zes maanden voor het afronden van de ondertoezichtstelling vrij lang is, te meer nu er geen enkele zorgen meer zijn over [minderjarige] en zijn ontwikkeling. [minderjarige] doet het goed op school, heeft veel vrienden en hobby’s en sport veel. Derhalve wordt namens de moeder verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van drie maanden.
4.4
Namens de Raad wordt naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling voor korte duur kan worden verlengd, zodat deze zorgvuldig kan worden afgerond, de hulpverlening kan worden overgedragen naar het vrijwillige kader en er een goed borgingsplan kan worden opgesteld. Met de ondertoezichtstelling lijkt het hoogst haalbare te zijn bereikt nu er jarenlang en op verschillende manieren tevergeefs is geprobeerd om het contact tussen [minderjarige] en zijn vader tot stand te laten komen. Het is de Raad niet duidelijk of dit is gelegen in een gebrek aan investering aan de zijde van de vader of dat er sprake is van onmacht, maar de Raad is wel van mening dat het aan de vader is om hier nog een verandering in aam te brengen, wellicht met het aangaan van een passend hulpverleningstraject. [minderjarige] heeft volgens de Raad meermaals een grote investering gedaan voor het contactherstel en het afdwingen van contact moet na zoveel jaren een keer stoppen. De Raad vindt het voorts niet in het belang van [minderjarige] dat het contact met zijn halfzusjes en -broertje enkel onder voorwaarden mogelijk is, temeer nu [minderjarige] daar zelf behoefte aan lijkt te hebben. Tot slot merkt de Raad op dat het erg belangrijk is dat [minderjarige] goed weet wat hij kan of moet doen in het geval hij toch behoefte heeft aan contact met zijn vader of met zijn grootouders vaderszijde.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de verzochte duur, te weten met ingang van 9 juli 2024 en tot 9 januari 2025. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
5.3.
Het is de kinderrechter gebleken dat het de afgelopen periode, ondanks de vele en diverse pogingen daartoe, niet is gelukt om invulling te geven aan het contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader. Uit de stukken en de gesprekken tijdens de mondelinge behandeling en met de [minderjarige] blijkt dat [minderjarige] op zijn manier elke keer een stap heeft gezet om contact te hebben met zijn vader en ook de vader lijkt zijn best te hebben gedaan om het contact met [minderjarige] te herstellen. Desalniettemin is het hen (nog) niet gelukt om nader tot elkaar te komen. Er lijkt een stukje erkenning tussen hen in te blijven staan en daar lijkt ook met de inzet van intensieve hulpverlening in het gedwongen kader op dit moment geen verandering in te kunnen worden aangebracht. Daarbij komt dat de weerstand van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de vader steeds verder toeneemt en de opdracht om te werken aan contactherstel erg belastend voor hem is en hem veel spanningen geeft.
5.4.
Op basis van het voorgaande kan de kinderrechter niet anders dan constateren dat de huidige situatie tussen [minderjarige] en de vader is vastgelopen. Het is de kinderrechter voldoende duidelijk gebleken dat de huidige aanpak niet tot een verbetering van de situatie leidt. Gelet op het verloop van de afgelopen periode en de intensieve inzet van hulpverlening in het gedwongen kader heeft de kinderrechter bovendien niet de verwachting dat daar op korte termijn verandering in gaat komen. Ook is het de kinderrechter gebleken dat de huidige aanpak alle betrokkenen en met name de [minderjarige] veel stress en spanningen bezorgt. Een voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader en het gedwongen werken aan contactherstel acht de kinderrechter derhalve niet (langer) in het belang van de [minderjarige] , temeer nu er verder geen zorgen meer zijn over zijn ontwikkeling. Wellicht dat er zonder verplichte hulpverlening en het gedwongen werken aan contactherstel op de langere termijn ruimte bij [minderjarige] kan ontstaan om in contact met zijn vader te treden. De kinderrechter vindt het erg belangrijk dat, mocht dat moment er komen, [minderjarige] daar goed op wordt voorbereid.
5.5.
Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter met de Raad van oordeel dat er moet worden toegewerkt naar een zorgvuldige afronding van de ondertoezichtstelling. Daarbij verwacht de kinderrechter van de GI dat zij nogmaals het gesprek met de vader aangaat om hem duidelijk te maken dat het nu aan hem is om met zichzelf aan de slag te gaan. Ook zal, zoals hierboven reeds is opgemerkt, [minderjarige] goed moeten worden voorbereid op het moment dat hij mogelijk toch weer behoefte heeft aan contact met zijn vader. De kinderrechter vindt het dan ook belangrijk dat er een goed en duidelijk borgingsplan wordt opgesteld waar alle betrokkenen zich in kunnen vinden. Verder zal de GI ingevolge artikel 1:265j lid 1 BW tijdig aan de Raad kenbaar moeten maken dat zij voornemens is om geen verlengingsverzoek bij de kinderrechter in te dienen, waarna de Raad aan de hand van het borgingsplan zal toetsen of de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd. Nu voor al het vorenstaande nog enige tijd benodigd zal zijn, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de verzochte duur van zes maanden.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden, met ingang van 9 juli 2024 en tot 9 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 15 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.