ECLI:NL:RBZWB:2024:4970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/02/417682 / JE RK 24-9 en C/02/417683 / JE RK 24-10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 27 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing toegewezen. De minderjarigen verblijven momenteel in aparte pleeggezinnen, en de GI heeft verzocht om de machtigingen te verlengen tot 4 november 2024, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader van de minderjarigen aanwezig geweest, bijgestaan door hun advocaten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zijn teruggevallen in oude gedragspatronen, waaronder middelengebruik en geweld, wat de veiligheid van de minderjarigen in gevaar heeft gebracht. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om te werken aan hun situatie en heeft benadrukt dat het contact tussen de ouders en de minderjarigen veilig en verantwoord moet zijn. De kinderrechter heeft de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
- C/02/417682 / JE RK 24-9
(restant machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
- C/02/417683 / JE RK 24-10
(restant machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Nadere beschikking betreffende machtigingen tot uithuisplaatsing
in de zaken van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in de beide zaken als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te [plaats 1] .
De kinderrechter merkt in de beide zaken als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het nadere verloop van de procedures

1.1.
Het nadere verloop van de beide procedures blijkt uit:
- de beschikking van 11 januari 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de aanvullende informatie van de GI van 21 juni 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 21 juni 2024.
1.2.
Op 27 juni 2024 heeft de kinderrechter de beide zaken gelijktijdig met de verzoeken van de vader met betrekking tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over de beide minderjarigen alsmede het vaststellen van een zorg- c.q. omgangsregeling betreffende beide minderjarigen (bij de rechtbank bekend onder zaaknummers C/02/409608 / FA RK 23-2293 en C/02/414693 / FA RK 23-4716) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op de verzoeken van de vader zal bij separate beschikkingen worden beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] is erkend door de vader. Bij beschikking van 29 december 2023 heeft de vader vervangende toestemming gekregen om ook [minderjarige 2] te erkennen.
2.3.
Bij beschikking van 4 november 2020 is – de toen nog ongeboren – [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 4 november 2020 en tot 4 november 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 november 2023 tot 4 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 24 maart 2022 is – de toen nog ongeboren – [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 24 maart 2022 en tot 4 november 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 november 2023 tot 4 november 2024.
2.5.
Bij beschikking van 3 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 3 januari 2024 en tot 17 januari 2024. Het restant van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 11 januari 2024 is de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 17 januari 2024 en tot 17 juli 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Op grond van de voornoemde machtigingen verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel ieder in een apart pleeggezin.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-9:

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
Thans is aan de orde de behandeling van het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van 17 juli 2024 en tot 4 november 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-10:
3.3.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4.
Thans is aan de orde de behandeling van het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van 17 juli 2024 en tot 4 november 2024.

4.De nadere standpunten

4.1.
De GI handhaaft de restantverzoeken. De afgelopen periode is niet goed verlopen, aangezien beide ouders volledig zijn teruggevallen in hun voormalige gedragspatronen. Zo is de moeder teruggevallen in middelengebruik, waardoor zij de afgelopen periode vrijwel constant onder invloed verkeerde, meermaals in [ggz-instelling] is opgenomen en zichzelf en haar omgeving in gevaarlijke situaties heeft gebracht. Daarbij was onder meer sprake van grensoverschrijdend gedrag, mishandeling, misbruik, politiecontacten en rijden onder invloed. Het was vanwege de toestand van de moeder ook erg lastig om met haar in contact te komen en afspraken te maken, bijvoorbeeld over de contactmomenten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze zijn de afgelopen periode dan ook heel wisselend verlopen; de moeder testte steeds positief op cocaïne of ging naar de minderjarigen zonder zich te laten testen en was dan erg onrustig. Sinds de ouders in april 2024 weer met elkaar in contact zijn gekomen, zijn de zorgen over de moeder alleen maar verder toegenomen. Er zijn sindsdien veel signalen van huiselijk geweld bij de moeder gezien; zo waren er duidelijke tekenen van verwurging en is de moeder in haar gezicht geslagen. Ook in de houding en het gedrag van de vader was er sindsdien een negatieve verandering te zien. De contactmomenten met de minderjarigen zijn vanaf toen, nadat deze eerder goed verliepen en op een positieve wijze zijn opgebouwd, niet meer volgens afspraak verlopen. De vader verscheen niet, kwam te laat, ging eerder weg of zegde de bezoeken op het laatste moment af. De minderjarigen hebben hier erg veel last van gehad en dit heeft ook een erg grote druk op de pleegouders gelegd. Kort samengevat maken deze omstandigheden dat er de afgelopen tijd steeds sprake was van onvoorspelbaarheid en onveiligheid in de situaties van de ouders, maar ook in hun contacten met de minderjarigen. Daar zijn de minderjarigen de dupe van. Zij weten niet waar zij aan toe zijn en krijgen niet de ouders waar zij recht op hebben. De GI kan dan ook niet anders dan vaststellen dat de ouders niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen en vindt dat de uithuisplaatsingen moeten worden verlengd. Voor de komende periode is het van belang dat het opvoedperspectief van de minderjarigen in kaart wordt gebracht. Daarbij merkt de GI op dat [minderjarige 2] recent naar een nieuw pleeggezin is overgeplaatst, waar [minderjarige 1] wellicht ook kan gaan wonen. Deze mogelijkheid wordt de komende tijd nader onderzocht. Ook benoemt de GI dat de moeder op 1 juni weer in [ggz-instelling] is opgenomen, waar [ggz-instelling] de GI geen informatie over wil geven, en er sindsdien geen contact meer is geweest tussen de ouders. Het contact tussen de ouders en de minderjarigen is inmiddels hervat en vastgesteld op eens per twee weken gedurende twee uur op het kantoor van [thuiszorg] in [plaats 1] voor de vader en eens per twee weken gedurende anderhalf uur voor de moeder.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met de restantverzoeken. De moeder vindt het wel van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hetzelfde pleeggezin gaan verblijven. Verder merkt de moeder op dat zij inderdaad een zware terugval heeft gehad, maar zij is nu weer boven water. Zij is ook weer thuis en stelt dat haar behandeltraject is afgesloten. De moeder heeft toestemming gegeven aan [ggz-instelling] om deze informatie met de GI te delen. De moeder weet nu ook dat een relatie met de vader er niet meer inzit, en vindt dat er moet worden toegewerkt naar een zo normaal mogelijke samenwerking tussen hen als ouders van de minderjarigen. Daarnaast maakt de moeder zich veel zorgen over de veiligheid van de minderjarigen in de pleeggezinnen, omdat er veel blauwe plekken en andere verwondingen bij hen te zien zijn. Ook vindt de moeder het vervelend dat de GI en de pleegouders haar niet goed op de hoogte stellen als er iets met de minderjarigen gebeurt. De moeder wil tot slot graag dat de beide minderjarigen voor de kerst weer bij haar thuis komen wonen.
4.3.
De vader refereert zich ten aanzien van de restantverzoeken aan het oordeel van de kinderrechter. Door en namens de vader wordt naar voren gebracht dat hij het ook in het belang van de minderjarigen vindt dat zij indien mogelijk in hetzelfde pleeggezin kunnen verblijven. Verder ziet de vader in dat het de afgelopen periode volledig fout is gegaan, zowel tussen de ouders als voor de minderjarigen. Daar heeft hij veel spijt van. Volgens de vader was deze situatie een wisselwerking tussen de ouders. De vader is hiervoor dan ook niet vervolgd of veroordeeld. Het is wel van belang dat de ouders voortaan uit elkaars buurt blijven, zeker zolang er niet is geïnvesteerd in heel veel hulpverlening. Inmiddels heeft de vader zich herpakt en is er geen contact meer tussen de ouders. De vader begrijpt dat hij zich de komende periode moet gaan bewijzen en wil zich daar volledig voor inzetten. Zo wil de vader weer een traject bij de psycholoog opstarten. Hij hoopt dat de contactmomenten met de minderjarigen snel weer kunnen worden teruggebracht naar de eerdere duur en frequentie en weer kunnen plaatsvinden in het omgangshuis in [plaats 2], wat een meer natuurlijke setting is. Tot slot merkt de vader op dat het eerder een heel lange periode erg goed is gegaan met hem en in het contact met de minderjarigen.
4.4.
Namens de Raad wordt naar voren gebracht dat het voortzetten van de machtiging tot uithuisplaatsing van de beide minderjarigen zeer noodzakelijk is. De Raad acht het voorts in het belang van de minderjarigen dat zij in hetzelfde pleeggezin terecht komen.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal de – onweersproken – restantverzoeken toewijzen en de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengen met ingang van 17 juli 2024 en tot 4 november 2024. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat het de afgelopen periode ontzettend mis is gegaan bij zowel de moeder als de vader en daardoor ook voor de minderjarigen. De kinderrechter is zeer teleurgesteld om te vernemen dat de ouders volledig zijn teruggevallen in oude gedragspatronen, inclusief middelengebruik, grensoverschrijdend gedrag, misbruik, mishandeling en het hervatten van hun relatie en het geweld tussen hen. Gelet daarop kan de kinderrechter niet anders dan vaststellen dat de ouders de afgelopen tijd enorm zijn tekortgeschoten in de verantwoordelijkheden en verplichtingen die zij hebben als ouders van de minderjarigen. De kinderrechter vindt dit een zeer verdrietige ontwikkeling en vindt dit erg schrijnend voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die hier zichtbaar last van hebben en de dupe van zijn. Het stemt de kinderrechter wel enigszins positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij inzien dat zij hun gedrag moeten gaan aanpassen. Zij zullen de komende periode moeten laten zien dat zij in staat zijn om afstand van elkaar te houden en bereid zijn om te werken aan zichzelf en hun situatie door zich volledig in te gaan en blijven zetten voor de benodigde behandeltrajecten. Ook zullen de ouders hun medewerking moeten gaan verlenen aan en samen moeten gaan werken met de GI. Daarbij acht de kinderrechter het van belang dat de relevante informatie over (het verloop van) de reeds ingezette en toekomstige behandeltrajecten van zowel de moeder als de vader bij de GI terechtkomt, zodat daar duidelijkheid over gaat ontstaan. De kinderrechter verwacht van de advocaten van de ouders dat zij zich hier indien nodig voor zullen inzetten.
5.5.
Verder merkt de kinderrechter op dat zij het belangrijk vindt dat er contact kan plaatsvinden tussen de ouders en de minderjarigen, maar dat de belangen van de minderjarigen daarin voorop staan. De contacten moeten veilig, verantwoord en voorspelbaar zijn voor hen. Het is aan de ouders om te laten zien dat zij daartoe in staat zijn en dat het vertrouwen in hen kan worden hersteld. Aan de hand van het verloop van en de ontwikkelingen gedurende de komende periode zal dan vervolgens kunnen worden bepaald hoe het contact tussen de minderjarigen en de beide ouders verder kan worden voortgezet.
5.6.
Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij de regiefunctie op zich blijft nemen en de ontwikkeling en het welzijn van de beide minderjarigen nauwlettend in de gaten blijft houden. Ook zal er de komende tijd meer duidelijkheid moeten gaan ontstaan over het verdere perspectief van de minderjarigen en dient de GI de mogelijkheid om de beide minderjarigen in hetzelfde pleeggezin te plaatsen, nader te onderzoeken en hier indien mogelijk toe over te gaan. Gelet op het voorgaande is het voor de komende tijd in ieder geval noodzakelijk dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin wordt gecontinueerd. Daarom worden de machtigingen tot uithuisplaatsing van de beide minderjarigen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 4 november 2024.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De kinderrechter:

In de zaak met kenmerk JE RK 24-9:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 juli 2024 en tot 4 november 2024;
In de zaak met kenmerk JE RK 24-10:
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 juli 2024 en tot 4 november 2024;
In de beide zaken met kenmerken JE RK 24-9 en JE RK 24-10:
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 15 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.