In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor een vakantie en het aanvragen van een reisdocument voor een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht de rechtbank om toestemming om met zijn minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2016, op vakantie naar Spanje te gaan van 30 juli tot en met 9 augustus 2024. De vrouw, de moeder van het kind, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek om een Nederlands reisdocument aan te vragen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige en dat de man toestemming van de vrouw nodig heeft om met het kind naar het buitenland te reizen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in te stemmen met de vakantie, maar er waren zorgen over de tijdige overhandiging van het paspoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om de man vervangende toestemming te verlenen voor zowel de vakantie als het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarige, om toekomstige misverstanden te voorkomen.
De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man met de minderjarige op vakantie kan gaan, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de communicatie tussen ouders en de noodzaak om in het belang van het kind te handelen.