ECLI:NL:RBZWB:2024:4980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/2843
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de eigenwoningvrijstelling bij schenking in 2019 en overgangsrecht Successiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 7 april 2023 beslist dat belanghebbende voor een schenking van zijn vader in 2019 geen gebruik kon maken van de eigenwoningvrijstelling. De rechtbank concludeert dat het overgangsrecht in artikel 82a van de Successiewet in dit geval van toepassing is, waardoor de eigenwoningvrijstelling niet kan worden toegepast. Belanghebbende had eerder in 2011 een beroep gedaan op een eenmalig verhoogde vrijstelling, wat volgens de wetgeving betekent dat hij in 2019 geen recht heeft op de eigenwoningvrijstelling voor de schenking van € 100.000. De rechtbank wijst erop dat de wetgever deze regeling bewust heeft ingesteld en dat de gevolgen van deze regeling, hoewel mogelijk onredelijk, niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag schenkbelasting terecht heeft opgelegd en dat er geen schending is van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en dat hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende voor de door hem in 2019 van zijn vader ontvangen schenking geen gebruik kan maken van de op dat moment geldende eigenwoningvrijstelling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende zijn vader, mr. [naam] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor de in 2019 ontvangen schenking geen gebruik kan maken van de voor dat jaar geldende eigenwoningvrijstelling. Het in artikel 82a van de Successiewet opgenomen overgangsrecht verhindert in dit geval toepassing van de eigenwoningvrijstelling. De wijze waarop dat artikel uitwerkt in de situatie van belanghebbende heeft de wetgever ook beoogd. In het betoog van belanghebbende dat die bepaling kortgezegd onredelijk uitpakt of strijd oplevert met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Op 28 december 2011 hebben de ouders van belanghebbende bij notariële akte een bedrag van € 24.144 aan belanghebbende schuldig erkend. In de daarvoor gedane aangifte schenkbelasting is een beroep gedaan op de destijds geldende eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind. [1]
3.1.
In 2018 heeft de vennootschap waarvan vader directeur-grootaandeelhouder was (de vennootschap) een bedrag van € 55.844 overgeboekt naar belanghebbende.
3.2.
Op 13 februari 2019 heeft de vennootschap een bedrag van € 44.156 overgeboekt naar belanghebbende met omschrijving “tweede deel belastingvrije schenking ad EUR € 100.000,- onder koude uitsluiting ivm aankoop woning” (de schenking).
3.3.
Belanghebbende heeft van de schenking in 2019 aangifte schenkbelasting gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning van € 102.010 [2] (de eigenwoningvrijstelling).
3.4.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag schenkbelasting voor het jaar 2019 de eigenwoningvrijstelling niet toegepast.
3.5.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag schenkbelasting heeft de inspecteur afgewezen.

Motivering

4. Tussen partijen staat vast dat de overboeking van de vennootschap aan belanghebbende in 2019 kwalificeert als een schenking van vader aan belanghebbende ten behoeve van zijn eigen woning. In geschil is of de eigenwoningvrijstelling op de schenking kan worden toegepast.
4.1.
Belanghebbende stelt dat dat het geval is omdat het hem kortgezegd onbegrijpelijk voorkomt dat de toepassing van de veel lagere eenmalig verhoogde vrijstelling in 2011 (€ 24.144) in de weg staat aan toepassing van de veel hogere eigenwoningvrijstelling in 2019 (€ 102.010). Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de bepalingen uit de Successiewet onjuist toegepast dan wel in strijd gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De inspecteur is van mening dat de eigenwoningvrijstelling terecht niet op de schenking is toegepast. Onder verwijzing naar artikel 82a van de Successiewet stelt hij dat het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling in 2011 ertoe leidt dat in 2019 niet meer van de eigenwoningvrijstelling gebruik kan worden gemaakt.
4.3.
Artikel 82a van de Successiewet luidt, voor zover relevant, in 2019 als volgt:
“De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, is niet van toepassing indien in een van de kalenderjaren 2010 tot en met 2016 de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° of 6°, zoals die luidden in die kalenderjaren, of artikel 33a, zoals dat luidde op 31 december 2014, door het kind is toegepast.”
4.4.
De wetgever heeft deze bepaling in de Memorie van Toelichting als volgt toegelicht:
“Artikel 82a, tweede lid, van de SW 1956 regelt dat indien voorafgaand of ten tijde van de tijdelijke verhoogde vrijstelling eigen woning (die gold van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014) gebruik is gemaakt van een van de verhoogde vrijstellingen van artikel 33, onderdelen 5° of 6°, van de SW 1956 of van artikel 33a van de SW 1956, zoals dat luidde op 31 december 2014, ongeacht het toen geschonken bedrag, geen gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde vrijstelling zoals die met ingang van 2017 van toepassing wordt en dus geen nadere aanvulling mogelijk is tot het bedrag van € 100.000. In deze situaties bestond in de kalenderjaren 2013 en 2014 de keuze om in één kalenderjaar tot € 100.000 vrijgesteld van schenkbelasting te schenken. Het vierde lid regelt op gelijke wijze de samenloop met de tijdelijk verhoogde vrijstelling in de jaren 2013 en 2014 voor schenkingen van derden.” [3]
4.5.
Verder is in de parlementaire behandeling van artikel 82a van de Successiewet onder meer het volgende besproken:
“Voorts vragen de leden van de fractie van de VVD om in te gaan op de gevolgen en voor- en nadelen van een ander overgangsrecht, zoals gesuggereerd door de NOB. Deze suggestie van de NOB houdt in dat eenieder die vóór 2017 een verhoogde vrijstelling schenkbelasting heeft toegepast en voldoet aan de leeftijdsgrenzen, in aanmerking komt voor overgangsrecht. De NOB suggereert namelijk om de vrijstelling voor de eigen woning van € 100.000 te verminderen met vóór 1 januari 2017 van dezelfde schenker ontvangen schenkingen waarop een verhoogde vrijstelling schenkbelasting is toegepast. Ook deze suggestie kent omvangrijke budgettaire consequenties en leidt tot veel hogere uitvoeringslasten. Dit komt omdat niet alleen degenen die in 2010 tot en met 2014 van een verhoogde vrijstelling voor kinderen gebruik hebben gemaakt voor dat overgangsrecht in aanmerking zouden kunnen komen maar ook de naar schatting 150.000 personen die soms slechts gedeeltelijk gebruik hebben gemaakt van de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling van € 100.000 in 2013 en 2014. De veel hogere uitvoeringslasten voor de Belastingdienst worden veroorzaakt doordat bij ieder beroep op de vrijstelling voor de eigen woning moet worden nagegaan of van dezelfde schenker een eerdere schenking of schenkingen onder verhoogde vrijstelling is/zijn ontvangen en of het totaalbedrag van € 100.000 van schenkingen van die persoon al is bereikt. Dit zou leiden tot grote hoeveelheden extra schenkingsaangiften. De geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst zijn op dat overgangsrecht niet toegerust.
Hiermee heeft het kabinet ook gereageerd op de door de NOB voorgestelde vereenvoudigingen waarnaar de leden van de fracties van het CDA, VVD en D66 evenals het lid van de fractie van 50PLUS hebben gevraagd.
Naar aanleiding van het door de leden van de fractie van het CDA aangedragen voorbeeld van ouders met vier kinderen, die elk kind op hun 25e verjaardag € 60.000 schenken voor de aankoop van een eigen woning, merk ik het volgende op. Het is inderdaad denkbaar dat de verschillende schenkingen aan de verschillende kinderen niet onder hetzelfde fiscale regime vallen. Dat is echter inherent aan (tijdelijke) verruimingen van in dit geval bestaande vrijstellingen. Belastingwetgeving maar ook andere wetgeving is nu eenmaal aan veranderingen onderhevig. Overigens klopt het door deze leden opgestelde overzicht.” [4]
4.6.
Aangezien vaststaat dat belanghebbende in 2011 een beroep heeft gedaan op de toen bestaande eenmalig verhoogde vrijstelling van artikel 33, aanhef en onderdeel 5 van de Successiewet, belet artikel 82a van de Successiewet dat bij de schenking in 2019 die daarna verder verhoogde vrijstelling kan worden toegepast. Belanghebbende heeft immers de eenmalig verhoogde vrijstelling al eerder genoten. Hij heeft dus geen recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2019.
4.7.
De gestelde omstandigheid dat het niet mogen aanvullen van de schenkingsvrijstelling tot circa € 100.000 in 2019 onredelijk en onbegrijpelijk is, en ook tot een ongelijke behandeling van belastingplichtigen leidt, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De wetgever heeft deze gevolgen in de parlementaire behandeling van artikel 82a van de Successiewet onderkend, en geen aanleiding gezien om in gevallen als die van belanghebbende in 2019 de mogelijkheid te bieden voor een dergelijke inhaalschenking (zie 4.4 en 4.5). Dat is een keuze van de wetgever die de inspecteur en ook de rechtbank dient te eerbiedigen.
4.8.
De stelling van belanghebbende dat sprake is van ongelijke behandeling, vat de rechtbank op als een beroep op het verbod op discriminatie dat is vastgelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat verdrag. Die bepalingen verbieden echter niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is.
4.9.
In 2017 is de eigenwoningvrijstelling verruimd. De wetgever heeft voor het overgangsrecht als rechtvaardiging gegeven dat de uitvoeringslasten van die vrijstelling voor de Belastingdienst te groot zouden zijn indien in alle gevallen van eigenwoningschenkingen door ouders aan kinderen gecontroleerd zou moeten worden of in de jaren voor 2017 geheel of gedeeltelijk van een verhoogde vrijstelling – al dan niet de toen bestande eigenwoningvrijstelling - gebruik was gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de wetgever hiermee gebleven binnen de hiervoor onder 4.8 bedoelde ruime beoordelingsmarge.
4.10.
De inspecteur heeft de aanslag opgelegd in lijn met de geldende wetgeving. Hij had daarin geen beleidsvrijheid. Dat handelen van de inspecteur leidt dus niet tot schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 33, aanhef en onderdeel 5 van de Successiewet 1956 (Successiewet; tekst 2011).
2.Artikel 33, aanhef en onderdeel 5, onder c, in samenhang met artikel 33a van de Successiewet (tekst 2019).
3.Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 3, p. 6
4.Kamerstukken II 2016/17, 34 553, nr. 7, p. 25.