ECLI:NL:RBZWB:2024:4985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
10796105 \ CV EXPL 23-3518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betalingstermijn en huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2024, staat de vraag centraal of de huurder, [gedaagde], te laat heeft betaald en of er sprake is van een huurachterstand. De eisende partij, Stichting Stadlander, heeft [gedaagde] aangeklaagd voor een bedrag van € 560,64, bestaande uit achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 2007 huurt van Stadlander en dat de huurprijs in 2023 varieerde van € 463,27 tot € 475,32 per maand. Volgens de huurovereenkomst dient de huur vóór de vijfde van de maand te worden betaald. Stadlander heeft [gedaagde] op 1 juni 2023 aangemaand voor een huurachterstand van € 461,54. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] zijn huur telkens voor de vijftiende van de maand moet betalen, en dat er geen huurachterstand meer is over mei 2023 en januari 2024. De vorderingen tot betaling van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, maar [gedaagde] moet wel wettelijke rente betalen. De kantonrechter wijst erop dat de betalingen van [gedaagde] correct zijn toegerekend aan de opeisbare huur, en dat Stadlander niet kan stellen dat er een huurachterstand is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10796105 \ CV EXPL 23-3518
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
STICHTING STADLANDER,
te Bergen op Zoom,
eisende partij,
hierna te noemen: Stadlander,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 november 2023, met producties;
- het mondelinge antwoord van [gedaagde] , waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij producties zijn overgelegd;
- de conclusie van repliek, tevens wijziging van de eis, met productie;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte uitlating van Stadlander.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 2007 van Stadlander de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg in 2023 tot 1 juli € 463,27 en vanaf 1 juli 2023 € 475,32 per maand. In artikel 4.1. van de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] de huur bij vooruitbetaling moet voldoen, vóór de vijfde van de maand waarop de betaling betrekking heeft.
2.2.
Stadlander heeft [gedaagde] op 1 juni 2023 schriftelijk aangemaand tot betaling van een huurachterstand van € 461,54.
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode van mei 2023 tot en met januari 2024 elke maand rond de 25ste een betaling aan Stadlander gedaan. Zowel in mei 2023 als in juni 2023 is een bedrag van € 463,27 betaald. In de periode vanaf juli 2023 tot en met januari 2024 is maandelijks een bedrag van € 475,32 voldaan. De omschrijving bij de betaling van 24 januari 2024 luidt
“Huur januari 2024 [adres] dt [plaats] ”. Bij de overige betalingen ontbreekt een omschrijving.

3.Het geschil

3.1.
In de dagvaarding vorderde Stadlander veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 560,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 473,59 vanaf 1 november 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. Het bedrag van € 560,64 bestaat uit de volgende posten:
- € 461,54 € 461,54 aan achterstallige huur over de maand mei 2023;
  • € 3,18 aan wettelijke rente over € 461,54 tot 1 november 2023;
  • € 83,77 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • € 12,05 aan achterstallige huur over de maand juli 2023.
Stadlander heeft haar vordering bij conclusie van repliek gewijzigd en vordert nu veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 562,27 ten titel van huur, rente en incassokosten berekend tot en met januari 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 475,32 vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening. Het gevorderde bedrag betreft volgens haar specificatie:
  • € 475,32 aan achterstallige huur over januari 2024;
  • € 3,18 aan wettelijke rente over € 461,54 tot 1 november 2023;
€ 83,77 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Stadlander vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
Stadlander legt het volgende aan haar (gewijzigde) vordering ten grondslag. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huur bij vooruitbetaling, vóór de vijfde van de maand, betaald moet worden. Stadlander heeft op enig moment ingestemd met betaling (uiterlijk) per de 15e van de maand, maar [gedaagde] is vervolgens pas rond de 25e van de maand gaan betalen. Stadlander is daarmee niet akkoord gegaan en zij verlangt huurbetaling overeenkomstig de huurovereenkomst. [gedaagde] weigert echter om de huur weer bij vooruitbetaling te gaan voldoen en zijn achterstand in te lopen, ondanks herhaalde aanmaningen van Stadlander en een persoonlijk gesprek met hem over de huurbetaling op 25 januari 2023. Stadlander heeft de betalingen die [gedaagde] vanaf eind mei 2023 heeft gedaan, toegerekend aan de daaropvolgende maand en heeft [gedaagde] op 1 juni 2023 aangemaand de openstaande huur over mei 2023 van € 461,54 te voldoen. In juli 2023 was sprake van een achterstand van € 473,59, zijnde de nog onbetaalde huur over mei 2023 van € 461,54 en de over juli 2023 te weinig betaalde huur van € 12,05 (€ 475,32 minus € 463,27). Deze achterstand is vervolgens verrekend met de betaling van 18 december 2023. [gedaagde] heeft de huur van januari 2024 niet voldaan, zodat hij deze nog aan Stadlander is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist dat hij een betaalachterstand heeft en stelt daartoe dat hij steeds tijdig de huur betaalt, rond de 25ste van de maand, zijnde de datum waarop zijn uitkering op zijn bankrekening wordt bijgeschreven. Volgens [gedaagde] is dit jarenlang, zowel tijdens de periode waarin nog sprake was van budgetbeheer alsook daarna, zo gegaan en heeft Stadlander daar niet eerder een probleem van gemaakt. Pas ná dagvaarding heeft Stadlander hem laten weten dat zij niet langer akkoord gaat met betaling ná de 15e van de maand.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit geschil betreft de vraag welke betalingstermijn tussen partijen geldt. Van het antwoord op die vraag hangt namelijk af of [gedaagde] (telkens) te laat betaalt en er als gevolg daarvan een huurachterstand is (geweest). De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] zijn huur telkens voor de vijftiende van de maand moet betalen en dus niet voor de vijfentwintigste. Er is geen huurachterstand over mei 2023 en januari 2024 (meer). De vorderingen tot betaling van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Wel moet [gedaagde] wettelijke rente betalen. De kantonrechter licht hieronder zijn oordeel toe.
4.2.
Vaststaat dat [gedaagde] ingevolge artikel 4.1. van de huurovereenkomst de huur maandelijks
bij vooruitbetalingmoet voldoen, uiterlijk op de vierde dag van de maand. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] (in ieder geval) sinds augustus 2022 de huur rond de vijfentwintigste is gaan betalen. Daarvoor betaalde hij de huur voor de vijftiende van de maand. Betaling voor de vijftiende was ook akkoord voor Stadlander. De kantonrechter leidt uit deze gang van zaken af dat partijen in afwijking van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [gedaagde] de huur voor de vijftiende van de maand moet betalen. Deze afspraak kan niet door één partij eenzijdig worden gewijzigd. Als [gedaagde] niet voor de vijftiende van de maand betaalt, is hij op grond van artikel 6:83, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) door het enkele verstrijken van de betalingstermijn vanaf de vijftiende dag van de maand in verzuim.
4.3.
Stadlander kan niet worden gevolgd in haar toerekening van de betaling van € 463,27 door [gedaagde] op 25 mei 2023 (en zijn betalingen in de maanden daarna) op de dan nog niet opeisbare huurtermijn van de daaropvolgende maand en haar stelling dat [gedaagde] (daardoor) op 1 juni 2023 nog een huurachterstand had over mei 2023. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:43 lid 2 BW moeten de betalingen van [gedaagde] immers worden toegerekend op de op dat moment opeisbare huur, zodat die huur en de daarover verschuldigde rente in mindering worden gebracht (artikel 6:44 BW).
4.4.
Het voorgaande betekent dat op 1 juni 2023 vanwege de betaling van € 463,27 op 25 mei 2023 geen sprake kan zijn van een schuld van € 461,54. De in verband daarmee gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is dan ook niet toewijsbaar.
4.5.
[gedaagde] is wel de over het bedrag van € 461,54 gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd over de periode vanaf 15 mei 2023 (de datum van verzuim) tot en met 25 mei 2023 (de datum van betaling). De kantonrechter wijst de vordering in zoverre toe.
4.6.
Het over januari 2024 gevorderde bedrag van € 475,32 is niet toewijsbaar. [gedaagde] heeft dit bedrag op 24 januari 2024 naar de rekening van Stadlander overgemaakt, met de omschrijving ‘huur januari 2024’. Dat volgt uit de door hem overgelegde en als zodanig door Stadlander niet betwiste bankafschriften. De huur over de maand januari 2024 is daarmee dus geheel voldaan. Ook de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente vanaf 1 februari 2024 zal worden afgewezen, aangezien de betaling vóór 1 februari 2024 heeft plaatsgevonden.
4.7.
De kantonrechter ziet in het voorgaande aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Stadlander van de wettelijke rente over het bedrag van € 461,54 vanaf 15 mei 2023 tot en met 25 mei 2023;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2024.