ECLI:NL:RBZWB:2024:4987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/02/417957 / FA RK 24-161
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap van goederen en uitkering wegens overbedeling in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, is een verzoek tot verdeling van de gemeenschap van goederen en een uitkering wegens overbedeling aan de orde. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.J.C. Pieters, verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen zal plaatsvinden conform het door beide partijen ondertekende echtscheidingsconvenant. Tevens verzoekt zij de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ph. van Kampen, om een bedrag van € 83.960,58 te voldoen binnen twee maanden na inschrijving van de beschikking ter zake de scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister.

De man kan zich verenigen met het verzoek van de vrouw om de onderlinge regelingen uit het echtscheidingsconvenant deel uit te laten maken van de beschikking, maar verzet zich tegen de eis van de vrouw om het bedrag van € 83.960,58 te betalen. De rechtbank constateert dat partijen onderling afspraken hebben gemaakt die zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank oordeelt dat de uitkering wegens overbedeling een voorwaardelijk recht betreft, dat niet onvoorwaardelijk kan worden vastgesteld. De vrouw dient haar medewerking te verlenen aan de notariële toedeling van de woning aan de man, voordat de man de uitkering kan doen.

Uiteindelijk beslist de rechtbank dat de onderlinge regelingen uit het convenant deel uitmaken van de beschikking en wijst zij het verzoek van de vrouw om de uitkering te bepalen af. De beschikking is gegeven door mr. J. van Noort en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, De Pooter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/417957 / FA RK 24-161
Datum uitspraak: 19 juli 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Ph. van Kampen te Goes.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1. Bij beschikking van 2 februari 2024 (onder zaaknummer C/02/408127 / FA RK 23-1583) is tussen partijen de scheiding van tafel en bed uitgesproken en hebben partijen overeenstemming bereikt over de te treffen nevenvoorzieningen. Verder is gelet op het aanvullend verzoek van mr. Pieters van 5 januari 2024 – overeenkomstig het verzoek van partijen – de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap afgesplitst (onder bovengenoemd zaaknummer) teneinde de man in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op 5 maart 2024 een verweerschrift in te dienen.
1.2. Nadien zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F-formulier van mr. Van Kampen d.d. 1 maart 2024;
- het F-formulier van mr. Pieters d.d. 5 maart 2024;
- het F-formulier van mr. Van Kampen d.d. 27 maart 2024;
- de brief van mr. Pieters d.d. 16 april 2024, tevens houdende een wijziging van het (aanvullend) verzoek;
- het F-formulier van mr. Pieters d.d. 16 april 2024, met daarbij gevoegd een door partijen ondertekend scheidingsconvenant;
- de brief van mr. Van Kampen d.d. 13 mei 2024;
- de brief van mr. Pieters d.d. 28 mei 2024.

2.Het verzoek en de (verdere) beoordeling

2.1.
De vrouw verzoekt – na wijzing van haar verzoek – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Te bepalen dat de verdeling van de gemeenschap van goederen zal plaatsvinden conform het door beide partijen ondertekend echtscheidingsconvenant en voorts te bepalen dat de inhoud van het convenant deel uitmaakt van de in deze te wijzen beschikking en aan de beschikking zal worden gehecht en partijen te bevelen de afspraken uit het convenant na te komen;
- De man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag te voldoen ad € 83.960,58 vanwege de verdeling van de gemeenschap van goederen binnen 2 maanden na inschrijving van de beschikking ter zake de scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister.
2.2.
De man kan zich verenigen met hetgeen is verzocht door de vrouw onder het eerste gedachtestreepje. De man voert verweer tegen hetgeen wordt verzocht door de vrouw onder het tweede gedachtestreepje en verzoekt om dit verzoek af te wijzen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen onderling regelingen hebben getroffen die zijn vermeld in het aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant. De rechtbank zal, conform het gewijzigde verzoek en mede gelet op de overeenstemming tussen partijen, bepalen dat de onderlinge regelingen uit het echtscheidingsconvenant deel uitmaken van deze beschikking.
2.4.
Partijen zijn verdeeld of hetgeen door de vrouw wordt verzocht onder het tweede gedachtestreepje afzonderlijk dient te worden bepaald.
2.5.
De man stelt dat hetgeen door de vrouw wordt verzocht al deel uit maakt van het samenstel van regelingen die partijen middels het scheidingsconvenant zijn overeengekomen. Uit dien hoofde dient de man, als de woning aan hem wordt toegedeeld, weliswaar de uitkering wegens overbedeling aan de vrouw te doen, voorwaarde daarvoor is dan uiteraard dat de vrouw tegelijkertijd ten overstaan van de notaris haar medewerking verleent aan de notariële toedeling van de woning aan de man. Als de woning, onverhoopt, verkocht moet worden in welk geval notariële levering aan een koper nog geruime tijd op zich zal laten wachten, kan en wil de man niet gedwongen worden om aan de vrouw de haar toekomende overbedelingsuitkering te moeten betalen. Samenvattend is hetgeen door de vrouw wordt verzocht dan ook overbodig want het maakt al deel uit van de inhoud van het convenant waarvan de vrouw opname in en aan de beschikking verzoekt, en daarnaast kan het verzoek niet afzonderlijk en los van alle getroffen regelingen worden toegewezen omdat dat tot het ongewenste resultaat zou kunnen leiden dat de vrouw haar medewerking aan de notariële verdeling onthoudt.
2.6.
De vrouw betwist hetgeen door de man wordt gesteld. Het is voor de vrouw belangrijk dat in de beschikking expliciet wordt opgenomen dat de man het bedrag van € 83.960,58 aan haar dient te voldoen binnen de in het convenant opgenomen termijn, zodat zij beschikt over een executoriale titel. De vrouw is er van op de hoogte dat dit in verband staat met de andere in overleg en in het convenant genoemde regelingen in die zin dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen .
2.7.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen door de vrouw wordt verzocht ten aanzien van de uitkering wegens overbedeling een voorwaardelijk recht betreft, hetgeen niet onvoorwaardelijk door de rechtbank kan worden bepaald. Op het moment dat de woning aan de man wordt toegedeeld, dient de man voornoemde uitkering wegens overbedeling weliswaar aan de vrouw te doen, echter de voorwaarde daarvoor is dan dat de vrouw ten overstaan van de notaris haar medewerking verleent aan de notariële toedeling van de woning aan de man. Ook de door de vrouw genoemde termijn en voorwaarde (inschrijving) komen niet (voldoende) overeen met de door partijen gemaakte afspraak. Voornoemde afspraak tussen partijen is bovendien ook afzonderlijk opgenomen in het van deze beschikking deel uitmakende convenant, zodat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank ook om die reden geen belang heeft bij dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant deel uitmaken van deze beschikking;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.