ECLI:NL:RBZWB:2024:4988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/02/340518 / FA RK 18-352 en C/02/421809 / JE RK 24-758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014. De moeder en vader, die in het verleden gehuwd zijn geweest, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders om een zorgregeling gezamenlijk behandeld tijdens een mondelinge behandeling op 3 juli 2024. De vader heeft verzocht om een zorgregeling van één weekend per veertien dagen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een zorgregeling van één keer per week onder begeleiding van Stichting Inzet voor Zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een lange voorgeschiedenis is van hulpverlening en dat [minderjarige] angst ervaart voor de omgang met zijn vader. De rechtbank heeft, na afweging van de adviezen van de betrokken hulpverleners, besloten om de zorgregeling vast te stellen zoals verzocht door de GI, waarbij de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt beperkt tot één keer per week. De rechtbank heeft benadrukt dat deze regeling niet definitief is en in de toekomst kan worden aangepast indien de situatie van [minderjarige] dat toelaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/340518 / FA RK 18-352 (zorgregeling)
C/02/421809 / JE RK 24-758 (zorgregeling ex artikel 1:265g BW)
beschikking d.d. 19 juli 2024
in de zaak FA RK 18-352 van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: voorheen mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam (onttrokken), voorheen mr. A.E. Barendsen te Rotterdam (onttrokken), thans mr. M.C. Buntsma te Middelburg.
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: voorheen mr. P.W. Bakkum te Zierikzee (onttrokken), mr. E.S. van Aken te Zierikzee (onttrokken), thans mr. M. Kalle te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.
en in de zaak JE RK 24-758 van:
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
waarbij de moeder en de vader als belanghebbenden zijn aangemerkt.
In de zaak FA RK 18-352 is de GI als belanghebbende aangemerkt.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
In de procedure FA RK 18-352 (zorgregeling);
- de beschikking van deze rechtbank van 19 maart 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- het (verkort) proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 juni 2020;
- de brief d.d. 24 december 2020 van mr. Barendsen, met bijlagen;
- het F-formulier d.d. 7 januari 2021 van mr. Bakkum;
- het F-formulier d.d. 7 februari 2022 van mr. Buntsma;
- de brief van de GI d.d. 6 december 2022, met daarbij gevoegd een indicatieverslag van Triade;
- het F-formulier d.d. 23 mei 2022 van mr. Bakkum;
- het F-formulier d.d. 24 mei 2022 van mr. Buntsma;
- de brief van de GI d.d. 17 juni 2022;
- het F-formulier d.d. 5 september 2022 van mr. Buntsma;
- de brief d.d. 7 september 2022 van mr. Bakkum;
- het F-formulier d.d. 14 november 2022 van mr. Bakkum;
- het F-formulier d.d. 15 december 2022 van mr. Buntsma;
- de brief d.d. 3 januari 2023 van mr. Van Aken;
- het emailbericht van de GI d.d. 22 maart 2023;
- het F-formulier d.d. 3 april 2023 van mr. Van Aken;
- het F-formulier d.d. 25 maart 2024 van mr. Buntsma, met bijlagen;
- het emailbericht van de GI d.d. 1 mei 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 3 juli 2024 door de vrouw overgelegde verklaring.
In de procedure JE RK 24-758 (zorgregeling ex artikel 1:265g BW);
- het op 22 april 2024 ingekomen verzoek tot het vaststellen van de zorgregeling (art. 1:265g lid 1 BW), met bijlagen;
- het op 21 juni 2024 door mr. Kalle ingediende verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 25 juni 2024 van mr. Buntsma;
- de brief d.d. 26 juni 2024 van mr. Buntsma, met bijlagen;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 3 juli 2024 door de vrouw overgelegde verklaring.
1.2
De verzoeken zijn gezamenlijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 3 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
- een vertegenwoordigster van de Raad
1.3
Voornoemde [minderjarige] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt op 2 juli 2024.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West
Brabant van 11 december 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken,
welke beschikking op 10 januari 2019 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers
van de burgerlijke stand.
2.2
Uit dit huwelijk van partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij voornoemde beschikking van 11 december 2018 is verder – voor zover hier van belang – het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald en een door de man te betalen kinderbijdrage vastgesteld. Het verzoek van de vader ten aanzien van de zorgregeling is aangehouden, zulks in afwachting van het verloop van de speltherapie van [minderjarige] en de inzet van IPT via Juvent voor beide partijen.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 17 juli 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 17 juli 2020. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 17 juli 2024.

3.Het geschil en de beoordeling

Zorgregeling;
3.1
In beide procedures is in geschil de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank ziet aanleiding om beide geschillen gelijktijdig te beoordelen. Daarvoor is des te meer reden omdat de vader in de procedure die de GI heeft gestart, zijn verzoek in de echtscheidingsprocedure als zelfstandig verzoek heeft ingebracht.
3.2
De vader heeft in de procedure geregistreerd onder nummer FA RK 18-352 aanvankelijk verzocht een zorgregeling te bepalen van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met zondag 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt en de moeder [minderjarige] terug ophaalt. In het zelfstandig verzoek heeft de man het verzoek algemener geformuleerd en opgenomen dat naar deze vorm van omgang dient te worden toegewerkt.
3.3
De GI verzoekt in de procedure geregistreerd onder nummer JE RK 24-758 op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) om, uitvoerbaar bij voorraad, de zorgregeling als volgt vast te stellen:
- [minderjarige] heeft 1 keer per week voor 3 uur begeleid bezoek (onder begeleiding van Stichting inzet voor zorg) bij vader thuis.
- De omgang tussen [minderjarige] en vader zal drie keer per maand op donderdag plaatsvinden en één keer per maand zal er op zaterdag omgang plaatsvinden wegens vader zijn onregelmatigheidsdienst (komt neer op vier omgangsmomenten per maand).
- Moeder brengt en haalt [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten.
- Stichting Inzet voor Zorg zal de omgangsmomenten begeleiden, drie keer per maand op de
donderdag en de volgende zaterdagen in verband met de onregelmatigheidsdiensten van
vader:
- 27 april 2024 (koningsdag)
- 18 mei 2024 (pinksterweekend)
- 8 juni 2024 - [naam]
- 29 juni 2024- [naam]
- 20 juli 2024- [naam]
- 10 augustus 2024- [naam] onder voorbehoud
- 31 augustus 2024 - [naam]
- 21 september 2024 - [naam]
- 12 oktober 2024- [naam]
- 2 november 2024- [naam]
- 23 november 2024- [naam]
- 14 december 2024- [naam] .
3.4
De GI vindt vaststelling van voornoemde zorgregeling nodig omdat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] inmiddels al sinds juli 2019 loopt en onder andere als doel heeft het contactherstel tussen [minderjarige] en vader. In de afgelopen jaren heeft de GI meerdere vormen van hulpverlening getracht om het contact tussen [minderjarige] en vader uit te breiden op een veilige en draagkrachtige manier voor [minderjarige] . De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] zit vooral in de angsten en trauma's die hij heeft en het niet naar vader toe te willen gaan. Triade heeft hier samen met [minderjarige] aan gewerkt in de vorm van behandeling. Binnen deze behandeling heeft [minderjarige] EMDR gehad om angstige herinneringen te verwerken en wordt er stilgestaan bij zintuigelijke sensaties en welke gevoelens dit op kan roepen, zowel positief als negatief. [minderjarige] lijkt steeds meer zijn gevoel te uiten en durft zijn grenzen aan te geven en te bewaken. De GI heeft de afgelopen periode geconstateerd dat het opbouwen van een zorgregeling tussen [minderjarige] en vader schade zal opleveren in zijn ontwikkeling. In meerdere gesprekken met Triade en de hulpverlener vanuit Stichting Inzet voor Zorg is dit naar voren gebracht. [minderjarige] geeft al jaren aan niet vaker naar zijn vader toe te willen omdat dit veel spanning en angst bij hem oproept volgens verschillende hulpverleners. In een overleg met Triade in februari 2024 is er gesproken over de zorgregeling. De GI heeft gevraagd naar de bevindingen van de afgelopen periode en het advies ten aanzien van de omgangsregeling. Zij geven aan dat [minderjarige] veel spanning ervaart door de bezoeken en dat het advies is om de druk eraf te halen. Hierin is er tijdens het gesprek een overeenstemming gevonden, namelijk dat het advies zal zijn om de zorgregeling vast te stellen van 2 keer per week naar 1 keer per week. De GI is van mening dat de zorgregeling vastgelegd dient te worden door de kinderrechter omdat ouders tot op heden verschillen van mening en het belangrijk is dat er duidelijkheid en voorspelbaarheid komt voor de toekomst van [minderjarige] .
3.5
De vader voert verweer tegen de door de GI verzochte zorgregeling. De vader vreest dat indien het verzoek van de GI wordt toegewezen, hij het contact met [minderjarige] op zeer korte termijn geheel zal kwijt raken, te meer op het moment dat ook de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd. De vader acht dat niet in het belang van [minderjarige] en ook niet in zijn eigen belang. Hij wil juist graag dat er nu na jarenlang hulpverlening stappen gezet gaan worden om de door hem gewenste zorgregeling uit te gaan voeren. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader verzocht het verzoek van de GI af te wijzen en het verzoek van de man voorlopig aan te houden. De huidige regeling van twee keer per week drie uur begeleide omgang kan dan doorlopen en op termijn verder worden uitgebreid binnen voornoemde procedure en een verlengde OTS.
3.6
De vrouw voert verweer tegen de door de vader verzochte zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij zich op het standpunt gesteld dat wat haar betreft één contactmoment per maand tussen de vader en [minderjarige] voldoende is om ‘het lijntje’ tussen hen te behouden.
3.7
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat sprake is van een lange voorgeschiedenis. Het verzoek van de man tot het vaststellen van de door hem verzochte zorgregeling dateert al van 14 maart 2018. De rechtbank stelt vast dat de afgelopen jaren diverse hulpverlening is ingezet om de omgang tussen de vader en [minderjarige] tot stand te krijgen. [minderjarige] geeft echter al jaren aan niet vaker naar zijn vader toe te willen omdat dit veel spanning en angst bij hem oproept, hetgeen wordt bevestigd door de verschillende betrokken hulpverleners. De GI, Triade en Stichting Inzet voor Zorg zijn van mening dat een opbouw op dit moment niet mogelijk is in het leven en de huidige situatie van [minderjarige] . Het forceren van een zorgregeling zal niet het gewenste en positieve resultaat opleveren. Het volledig stoppen van de omgang zal het beoogde resultaat evenwel ook niet bereiken. Het zal daarin lastig zijn om een zorgregeling in de toekomst weer op te bouwen. Om die reden verzoekt de GI de verzochte zorgregeling te bepalen waarbij de huidige omgang wordt teruggebracht van 2 keer naar 1 keer per week. De Raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling achter het advies van de GI geschaard. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de hulpverlening in het vrijwillig kader moet doorlopen.
3.8.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat gelet op de adviezen van de betrokken hulpverlening en de weerstand bij [minderjarige] , de door de GI verzochte regeling van 1 keer per week op dit moment het meest in het belang is van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt de zorgen van de vader maar op dit moment lijkt voornoemde door de GI verzochte regeling het maximaal haalbare. De rechtbank merkt naar de vader toe nog op dat de omgang tussen [minderjarige] en zijn vader zich al vele jaren kenmerkt door begeleiding van de omgang en angsten bij [minderjarige] . Dat is een zware belasting voor [minderjarige] , waarvoor de vader oog zou moeten hebben. Die belasting dient verlicht te worden. De rechtbank ziet echter op dit moment onvoldoende aanleiding de zorgregeling nog verder te beperken tot 1 contactmoment per maand zoals door de moeder tijdens de mondelinge behandeling is verzocht. Zoals de verschillende hulpverleningen hebben overwogen zou dat een eventuele latere opbouw van een zorgregeling bemoeilijken. De rechtbank gaat er van uit dat de moeder ook in het vrijwillig kader haar medewerking zal verlenen aan de zorgregeling. De rechtbank zal de door de GI verzochte zorgregeling dan ook op onderstaande wijze bepalen, waarbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de regeling in de toekomst niet kan worden aangepast.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de procedures C/02/340518 / FA RK 18-352 en C/02/421809 / JE RK 24-758;
stelt tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren te
[geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, een zorgregeling vast zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.3 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.