ECLI:NL:RBZWB:2024:499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
02-293801-22 en 02-192269-20 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met stang leidt tot gevangenisstraf

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak werd behandeld op 18 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman, mr. P.A. Groenhuis, wel. De officier van justitie, mr. G. Smid, presenteerde de aanklacht, die betrekking had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, aangeduid als [aangever]. De verdachte zou meermalen met een stang in het gezicht van [aangever] hebben geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel aan zijn gebit en kaak, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, en dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om dit letsel toe te brengen.

De rechtbank achtte de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte met een lichtere steel had geslagen en dat het letsel niet als zwaar kon worden gekwalificeerd, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de beëindiging van de relatie met het slachtoffer. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat deze reeds was tenuitvoergelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-293801-22 en 02-192269-20 (vordering tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman mr. P.A. Groenhuis. De officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
iemand zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een stang in het gezicht te slaan, subsidiair heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair iemand heeft mishandeld door hem met een stang in het gezicht te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde zware mishandeling heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] , het letsel aan het gezicht zoals dat blijkt uit de foto’s en de letselomschrijving. Uit de letselomschrijving komt naar voren dat er een tand is afgebroken, er een breuk in het bot van de kaak zat en twee tanden aanzienlijk zijn beschadigd. Medisch ingrijpen was noodzakelijk. Verdachte heeft verklaard dat zij aangever meermalen met een stang (van een dweil) op de borst heeft geslagen. Zij heeft verklaard dat ze dacht dat ze daarbij niet zijn gezicht had geraakt. Dit is echter wel gebeurd. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte door haar handelen het voorwaardelijk opzet gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair tenlastegelegde zware mishandeling en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft volgens haar eigen verklaring met een lichtgewicht aluminium steel van een vloermop geslagen en die is veel minder zwaar dan een ijzeren staaf, zoals in de tenlastelegging staat. Door daarmee te slaan, is er niet zonder meer sprake van opzet op zware mishandeling of een poging daartoe. Het letsel aan de kaak en het gebit [aangever] is niet perse te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Door de ziekte van Huntington is het gebit [aangever] sowieso erg kwetsbaar en de staat van zijn gebit was al vóór het incident niet goed. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de eenvoudige mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 12 november 2022 kreeg de politie een melding om naar de woning aan [adres] in [plaats] te gaan. Dit betreft de woning van verdachte. [aangever] werd daar met een bebloed gezicht aangetroffen. Ook verdachte was ter plaatse. Aangever verklaarde dat hij meermalen door verdachte met een steel in zijn gezicht was geslagen. Ze sloeg daarbij als een honkbalspeler.
Verdachte is bij de politie verhoord en heeft verklaard dat zij meermalen met een stang van een dweil op de borst van aangever heeft geslagen.
Ter zitting heeft de raadsman een foto van een aluminium steel van een dweil overgelegd en gesteld dat dit de steel is geweest waar verdachte mee heeft geslagen. Aangever heeft wisselend verklaard over de steel waarmee hij zou zijn geslagen. Bij de aangifte verklaarde hij dat het een bezemsteel was en bij zijn aanvullend verhoor noemde hij een douchestang.
Gelet op de wisselende verklaringen van aangever over het voorwerp waarmee is geslagen en de verklaring van verdachte die steeds over de stok van een dweil heeft verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met een stang heeft geslagen. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, heeft verdachte aangever meermalen geslagen met een stang in zijn gezicht. Haar verklaring dat zij hem enkel op de borst zou hebben geslagen, volgt de rechtbank niet, gelet op het forse letsel in het gezicht van aangever, terwijl er op grond van het dossier geen andere toedracht is aan te duiden dan dat verdachte dit heeft veroorzaakt.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich - door aangever meermalen met een stang te slaan - schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De rechtbank dient hierbij vast te stellen of er bij [aangever] sprake was van zwaar lichamelijk letsel en of verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet op dit zwaar lichamelijk letsel had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en daarmee het hoofd, door de zich daar bevindende vitale functies, een zeer kwetsbaar gebied is. Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is onder meer sprake als operatief ingrijpen noodzakelijk is (geweest) en/of indien er nog geen eindtoestand is. Hiervan is bij aangever sprake. Drie tanden zaten los en operatief ingrijpen was noodzakelijk. Een tand is definitief verloren gegaan en van een andere tand was ten tijde van het opmaken van de letselrapportage nog niet duidelijk of deze uiteindelijk behouden kan blijven. Tevens was er sprake van een breuk in de kaak. Volgens de medische informatie is is de kans aanwezig dat er nog behandelingen als wortelkanaalbehandelingen, een brug of een partiële prothese in de onderkaak moeten volgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] .
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat [aangever] onder de genoemde omstandigheden zwaar lichamelijk letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht, in dit geval op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte door het meermalen slaan met een stang richting/in het gezicht van aangever willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dit wordt niet anders voor zover de stang van aluminium is geweest.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 12 november 2022 te [plaats] aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk aan het kaakbot en een verloren tand en beschadigde tanden en/of loszittende tanden, heeft toegebracht door meermalen met kracht met een stang tegen het gezicht van voornoemde [aangever] te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgaande van eenvoudige mishandeling een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met aftrek van voorarrest passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [aangever] meermalen in zijn gezicht geslagen met een stang. [aangever] heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel aan zijn gebit en kaak opgelopen. Operatief ingrijpen was noodzakelijk. Verdachte heeft door haar handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van [aangever] , die op dat moment haar partner was.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Er was sprake van ernstig letsel bij [aangever] waarvoor in de toekomst mogelijk nog medisch ingrijpen noodzakelijk is. Hoewel de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij zware mishandeling, waarbij gebruik is gemaakt van een voorwerp, niet zijnde een vuurwapen, uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, zal de rechtbank dit niet aan verdachte opleggen.
Weliswaar is sprake van recidive nu verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, maar de rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden, zoals deze door de raadsman ter zitting en door de reclassering in het rapport van 4 januari 2024 zijn toegelicht. Verdachte is volgens de raadsman beperkt en lijdt aan angstklachten waardoor zij nauwelijks de deur uit durft. Er was sprake van problematiek binnen de relatie tussen verdachte en [aangever] en die relatie is inmiddels beëindigd. Nu de relatie is beëindigd, gaat het ook wat beter met verdachte. Dit volgt ook uit het rapport van de reclassering, waaruit volgt dat verdachte gedurende het huidige reclasseringstoezicht vooruitgang heeft laten zien. Sinds het beëindigen van de relatie met [aangever] neemt het aantal overlastmeldingen af en zijn er geen politiemeldingen meer. Verdachte gebruikt ook minder middelen dan eerder het geval was. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij de reclassering contra-indicaties ziet voor een gevangenisstraf omdat zij inmiddels bezig is met diagnostiek, behandeling en het zoeken naar een andere woning en een gevangenisstraf hierin een belemmering zou vormen.
Naast de door de raadsman en de door de reclassering toegelichte persoonlijke omstandigheden heeft [aangever] in een brief aan de rechtbank laten weten dat hij ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de mishandeling en hij heeft verzocht aan verdachte geen straf op te leggen.
Naast deze persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank ook in het voordeel van verdachte rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en zal zij conform die eis aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hem gebleken is dat de voorwaardelijke straf die bij parketnummer 02-192269-20 was opgelegd, reeds is tenuitvoergelegd.
Gelet op het feit dat gebleken is dat de voorwaardelijke straf reeds eerder is tenuitvoergelegd, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-192269-20;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2024.