Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak werd behandeld op 18 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman, mr. P.A. Groenhuis, wel. De officier van justitie, mr. G. Smid, presenteerde de aanklacht, die betrekking had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, aangeduid als [aangever]. De verdachte zou meermalen met een stang in het gezicht van [aangever] hebben geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel aan zijn gebit en kaak, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, en dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om dit letsel toe te brengen.
De rechtbank achtte de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdediging voerde aan dat de verdachte met een lichtere steel had geslagen en dat het letsel niet als zwaar kon worden gekwalificeerd, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de beëindiging van de relatie met het slachtoffer. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat deze reeds was tenuitvoergelegd.