ECLI:NL:RBZWB:2024:4999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
418015 HA ZA 24-34
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in internationale onrechtmatige daadzaken met meerdere gedaagden

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 24 juli 2024 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden, waarvan enkele in Duitsland en één in Zwitserland woonachtig zijn. De zaak betreft een onrechtmatige daad met betrekking tot zuiver financiële schade, waarbij de rechtbank zich moest uitspreken over haar bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen van de eiser tegen de gedaagden. De rechtbank heeft eerder op 1 mei 2024 een vonnis gewezen waarin de eiser de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van de gedaagden in Duitsland. In het huidige vonnis concludeert de rechtbank dat zij onbevoegd is ten aanzien van de gedaagden uit Duitsland, omdat er geen relevante aanknopingspunten zijn die de Nederlandse rechter bevoegd maken. De rechtbank verwijst de zaak echter door naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor de verdere behandeling van de vordering tegen de gedaagde uit Zwitserland, die zich vrijwillig heeft gesteld. De rechtbank baseert haar beslissing op verschillende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin de criteria voor bevoegdheid in internationale onrechtmatige daadzaken zijn uiteengezet. De rechtbank benadrukt dat de plaats waar de schade is ingetreden en de plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden cruciaal zijn voor de beoordeling van de bevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/418015 / HA ZA 24-34
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van:
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.R. Leenders,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] (Duitsland),
gedaagde sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
die niet is verschenen,

2.2. [gedaagde sub 2] ,

te [plaats 3] (Duitsland),
gedaagde sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
die niet is verschenen,

3.3. [gedaagde sub 3] ,

te [plaats 4] (Zwitserland),
gedaagde sub 3,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
bezoekende advocaat: Volker Gensch (Duitsland),
samenwerkende advocaat: mr. T. Teke,

4.[gedaagde sub 4] ,

te [plaats 5] (Duitsland),
gedaagde sub 4,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
die niet is verschenen,
hierna gezamenlijk te noemen: gedaagden.
Inleiding
Dit vonnis is een vervolg op het vonnis van 1 mei 2024. [eiser] is daarbij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van de gedaagden [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
In dit vonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat zij
bevoegdis ten aanzien van [gedaagde sub 3] , maar ten aanzien van de overige gedaagden zal de rechtbank zich
onbevoegdverklaren.
De zaak zal voor de verdere inhoudelijke behandeling worden verwezen naar de rechtbank Zeeland – West-Brabant, zittingsplaats Middelburg.

1.De verdere procedure

1.1.
De verdere procedure blijkt uit:
- het vonnis van 1 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser] van 29 mei 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij dat wat is overwogen en beslist in het vonnis van 1 mei 2024.
ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4]
2.2.
Waar het gaat om de bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] , allen woonachtig in Duitsland, heeft [eiser] bij akte nog het volgende gesteld.
Het klopt dat [eiser] een som geld naar de rekening van [gedaagde sub 2] in Duitsland heeft overgemaakt, maar daarmee was de reis van die som geld nog niet ten einde. [eiser] weet bovendien niet of de som geld nog intact is en waar het geld zich bevindt. Onder verwijzing naar het arrest Réunion européenne/Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V. [1] stelt [eiser] dat, anders dan in het arrest Kronhofer/Maier [2] , volgens het Hof van Justitie EU niet één enkel land kan worden aangewezen als de plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan en de schade is ingetreden. Omdat de plaats waar het schade brengende feit zich had voorgedaan moeilijk, zo niet onmogelijk te bepalen was, werd geoordeeld dat alleen de plaats waar de vervoerder de goederen moest afleveren moet gelden als de plaats waar de schade is ingetreden. Volgens [eiser] is niet in geschil dat gedaagden de som geld hadden moeten overmaken naar de bankrekening van [eiser] in Nederland. Hij kan niet anders dan de zaak voorleggen aan de Nederlandse rechter, aldus [eiser] .
Toetsingskader bij zuiver financiële schade
2.3.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU een autonome en strikte uitleg moet worden gegeven aan artikel 7 lid 2 EEX-Vo II als bijzondere bevoegdheidsbepaling die afwijkt van de algemene bevoegdheidsbepaling in artikel 4 lid 1 EEX-Vo II. De bijzondere bevoegdheidsbepaling berust op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de vordering en de gerechten van de lidstaat waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het vanwege een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat die gerechten bevoegd zijn. De plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan ziet op zowel de plaats van de schade veroorzakende gebeurtenis (Handlungsort) als de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort). De keuze is aan de eiser.
2.4.
In het eerder bij vonnis van 1 mei 2024 aangehaalde arrest Marinari/Lloyds Bank [3] is door het Hof van Justitie EU bepaald dat het begrip “plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan” niet zo ruim kan worden uitgelegd dat het gaat om iedere plaats waar de gevolgen voelbaar zijn van een feit dat elders al daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. Oftewel: het moet gaan om directe (gevolgen van de) schade. De plaats waar indirecte (gevolg)schade intreedt, is niet relevant. In het eveneens eerder aangehaalde arrest Kronhofer/Maier [4] is door het hof nader verklaard dat het ook niet de plaats omvat waar de verzoeker woont, waar zich het “centrum van zijn vermogen” bevindt, op de enkele grond dat hij daar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van (onderdelen van) zijn vermogen.
2.5.
Het Hof van Justitie EU heeft voorts in 2016 in het arrest Universal Music [5] in algemene zin geoordeeld dat zuiver financiële schade die rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de eiser zonder bijkomende omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een relevant aanknopingspunt in het kader van artikel 7 lid 2 EEX-Vo II. Die bepaling moet volgens het hof zo worden uitgelegd dat als “plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan”, bij gebreke van andere aanknopingspunten, niet kan worden aangemerkt: de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker en het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat.
Geen bijkomende omstandigheden gesteld of gebleken
2.6.
De rechtbank overweegt dat [eiser] geen bijkomende omstandigheden of aanknopingspunten heeft gesteld en dat daarvan ook niet is gebleken. [eiser] stelt uitsluitend dat hij directe, zuiver financiële schade heeft geleden, omdat hij het bedrag van
€ 600.000,00 op 6 september 2019 van zijn rekening in Nederland heeft overgeboekt naar de rekening van [gedaagde sub 2] in Duitsland en het geld niet terugbetaald heeft gekregen. Dit financieel verlies op de bankrekening van [eiser] is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat het “Erfolgsort” in Nederland ligt.
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] handelingen hebben verricht in Nederland, zodat ook het “Handlungsort” geen aanknopingspunt biedt voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De geldleningsovereenkomst waaraan [eiser] in dit kader bij akte refereert, is weliswaar getekend in Zwolle, maar niet ook door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] en ligt bovendien niet ten grondslag aan de vordering. Door de overeengekomen overboeking van het bedrag van € 600.000,00 van de rekening van [eiser] naar de rekening van [gedaagde sub 2] was de schade nog niet ingetreden.
2.7.
Het betoog van [eiser] in het licht van het arrest Réunion européenne/
Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V. gaat tot slot ook overigens niet op. In die zaak ging het specifiek om vervoer van goederen en dat is in dit geval niet aan de orde.
2.8.
Kortom, de rechtbank komt tot de conclusie dat zij
onbevoegdis om kennis te nemen van het geschil ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] .
ten aanzien van [gedaagde sub 3]
2.9.
Waar het gaat om [gedaagde sub 3] , woonachtig in Zwitserland, zal de rechtbank zich op grond van artikel 22 van het Verdrag van Lugano
bevoegdverklaren vanwege haar vrijwillige verschijning in deze procedure.
2.10.
Op grond van artikel 109 Rv is de rechter van de woonplaats van [eiser] , oftewel de rechtbank Zeeland – West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, relatief bevoegd. De rechtbank zal de zaak daarom naar die plaats verwijzen in de stand waarin de zaak zich bevindt.
2.11.
De beslissing welk recht moet worden toegepast in deze zaak zal de rechtbank overlaten aan de behandelend rechter.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ,
3.2.
verklaart zich bevoegd ten aanzien van [gedaagde sub 3] ,
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Zeeland – West-Brabant, team Civiel recht handelszaken, zittingsplaats Middelburg.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.

Voetnoten

1.HvJ EG 27 oktober 1998, C-51/97, ECLI:NL:XX:1998:AD2952, NJ 2000,156 (Réunion européenne e.a./Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V.)
2.HvJ EU 10 juni 2004, C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364 (Kronhofer/Maier)
3.HvJ EU 19 september 1995, C-364/93, ECLI:EU:C:1995:289 (Marinari/Lloyds Bank)
4.HvJ EU 10 juni 2004, C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364 (Kronhofer/Maier)
5.HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music)