Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
€ 4.000,00 afgelost en uit het bouwdepot € 14.516,12 betaald.
3.Het geschil en de beoordeling
€ 169,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele procedure heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 2], wegens onbetaalde facturen. Eiser heeft in de periode van oktober 2021 tot en met juni 2022 verschillende werkzaamheden verricht en materialen geleverd aan gedaagde, waarvoor hij in totaal vijf facturen heeft gestuurd ter hoogte van € 20.487,63. Ondanks herhaalde betalingsherinneringen en een betalingsregeling, heeft gedaagde niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024 is gedaagde niet verschenen.
Eiser heeft zijn vordering in de dagvaarding aanvankelijk ingesteld op € 20.598,97, maar heeft deze na erkenning van eerdere betalingen door gedaagde verminderd tot € 6.082,85. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van eiser en heeft hem veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2023. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.201,53.
De kantonrechter heeft het vonnis op 17 juli 2024 uitgesproken en verklaard dat het vonnis uitvoerbaar is bij voorraad. Gedaagde is in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen te voldoen, met de waarschuwing dat bij niet tijdige betaling extra kosten in rekening kunnen worden gebracht.