ECLI:NL:RBZWB:2024:5018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422305 / JE RK 24-876 en C/02/422309 / JE RK 24-877
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 4 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI) toegewezen, waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 7 juli 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de GI nog steeds als regievoerder betrokken moet blijven.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de complexe problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in aanmerking genomen. [minderjarige 1] heeft te maken met forse eigenproblematiek en een kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling, terwijl [minderjarige 2] ook nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd door traumatische ervaringen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de huidige plaatsing van [minderjarige 1] in een gespecialiseerde residentiële voorziening noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en dat er aandacht moet zijn voor de contactmomenten tussen de minderjarigen en hun ouders.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken aan de ontwikkeling van hun kinderen en de betrokkenheid van de GI te continueren om de nodige ondersteuning te bieden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 18 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
-C/02/422305 / JE RK 24-876
(verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
-C/02/422309 / JE RK 24-877
(verlening ondertoezichtstelling [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te nomen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedures

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-876:
- het verzoekschrift van de GI van 30 april 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 mei 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-877:
- het verzoekschrift van de GI van 10 mei 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 mei 2024.
1.2.
Op 4 juli 2024 heeft de kinderrechter de beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige 1] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 juli 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 juli 2022 en tot 7 juli 2023. Tevens is bij deze beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 7 juli 2022 en tot 7 juli 2023.
2.3.
Bij beschikking van 28 december 2022 is het verzoek van de GI, strekkende tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW), afgewezen.
2.4.
Bij beschikking van 12 januari 2023 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 januari 2023 en tot 7 juli 2023.
2.5.
Bij beschikking van 4 juli 2023 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 7 juli 2023 en tot 7 juli 2024.
2.6.
Bij aparte beschikking van 4 juli 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd met ingang van 7 juli 2023 en tot 7 juli 2024.
2.7.
[minderjarige 2] woont bij de moeder en [minderjarige 1] verblijft op grond van de in rechtsoverweging 2.5. genoemde beschikking op de [woongroep] te [plaats 1] .

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-876:
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-877:
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de beide verzoeken.
[minderjarige 1] verblijft sinds enige tijd op de [woongroep] , waar hij de juiste begeleiding krijgt, naar school gaat en goed op zijn plek zit. [minderjarige 1] maakt sindsdien positieve stappen. Ook is zijn medicatie afgebouwd en verloopt het contact met zijn beide ouders goed. De GI acht het dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat zijn verblijf op deze woongroep de komende tijd wordt voortgezet. Er is nog geen beslissing gemaakt over het perspectief van [minderjarige 1] op de langere termijn. Dit is enerzijds gelegen in de omstandigheid dat de vader sinds kort meer vrijheden heeft en er nog moet worden bekeken wat de impact daarvan is op [minderjarige 1] en hoe dit verder zal verlopen. Daarnaast is nog niet duidelijk of [minderjarige 1] zich de komende tijd nog verder zal gaan ontwikkelen of dat zijn ontwikkelplafond is bereikt. Wat ook meespeelt, is dat [minderjarige 1] volgens de GI niet echt door heeft wat er om hem heen gebeurt en daardoor ook geen last heeft van de eventuele onduidelijkheid over zijn plaatsing op het [woongroep] voor de langere termijn. [minderjarige 1] toont sinds kort wel wat weerstand tegen zijn uithuisplaatsing. Het is niet duidelijk of deze weerstand voortkomt uit zijn verstandelijke beperking of wellicht wordt veroorzaakt doordat hij aan het puberen is. De komende tijd zal bekeken worden of en zo ja op welke wijze de contactmomenten tussen [minderjarige 1] en zijn ouders en zusje de komende tijd kunnen worden uitgebreid. Ook zal [minderjarige 1] in de komende vakantie bij de moeder thuis kunnen logeren.
Ten aanzien van [minderjarige 2] benoemt de GI dat het inmiddels weer wat beter met haar gaat. [minderjarige 2] is de afgelopen weken al aan het wennen op haar nieuwe school en dat gaat goed. Omdat het op dit moment ook weer wat beter gaat met de moeder en in de thuissituatie, is de daarvoor betrokken hulpverlening de afgelopen tijd wat afgeschaald. De speltherapie voor [minderjarige 2] wordt voorlopig nog voortgezet.
4.2.
De moeder stemt in met de beide verzoeken. Volgens de moeder verblijft [minderjarige 1] op een voor hem passende plek. Daar heeft de moeder vrede mee. Het contact dat zij met [minderjarige 1] heeft verloopt ook goed. De moeder zou het wel fijn vinden als [minderjarige 1] in de toekomst af en toe eens thuis zou kunnen logeren of samen met de moeder en [minderjarige 2] een weekendje weg kan gaan. Verder merkt de moeder op dat [minderjarige 1] wekelijks vraagt wanneer hij naar huis mag. Het lijkt de moeder goed als daar op korte termijn duidelijkheid over gaat ontstaan.
Ten aanzien van [minderjarige 2] benoemt de moeder dat [minderjarige 2] een pittige tijd achter de rug heeft, maar op dit moment weer wat beter in haar vel zit. [minderjarige 2] gaat nu met plezier naar haar nieuwe school en komt dan steeds weer vrolijk thuis. Ook heeft [minderjarige 2] nu dagelijks contact met haar vader en dat doet haar goed. [minderjarige 2] vindt het volgens de moeder wel lastig om zich open te stellen in de gesprekken die zij voert in het kader van de speltherapie. Daarin is echter een modus gevonden; [minderjarige 2] vertelt de belangrijke dingen tegen de moeder, waarna de moeder dit bij [jeugdzorginstelling] meldt zodat dit vervolgens weer met [minderjarige 2] wordt besproken. Dit werkt nu goed. De moeder wordt zelf op dit moment nog eenmaal per week ondersteund in de thuissituatie door [plaats 2] . Dit vindt de moeder prima; zij heeft hier in het verleden veel baat bij gehad. Tot slot benoemt de moeder nog dat zij een goed contact heeft met de vader over de minderjarigen.
4.3.
De vader stemt ook in met de beide verzoeken. [minderjarige 1] verblijft op dit moment op een voor hem passende plek waar hij zich goed ontwikkelt en daar is de vader blij om. Toch lijkt [minderjarige 1] niet helemaal gelukkig op het [woongroep] aangezien hij voortdurend aangeeft dat hij naar huis wil. De vader vindt het daarom belangrijk dat de komende tijd alle opties voor de toekomstige woonplek van [minderjarige 1] goed in kaart worden gebracht. Wellicht zal het uitbreiden van de contactmomenten met de ouders en zijn zusje [minderjarige 1] ook wat helpen.
Verder benoemt de vader dat hij twee maanden geleden vanuit zijn detentie naar een beperkt beveiligde afdeling is doorgestroomd, waar hij nog tot mei 2025 moet blijven. Op deze afdeling heeft de vader een telefoon en een laptop, waardoor hij beter en meer bereikbaar is voor de minderjarigen. Sindsdien gaat het zichtbaar beter met [minderjarige 2] ; zij is nu een stuk vrolijker dan voorheen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] nog steeds noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Daarom zal de kinderrechter de beide – onweersproken – verzoeken toewijzen en zowel de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar, als de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar, alles met ingang van 7 juli 2024 en tot 7 juli 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] met name vanwege zijn forse kind eigenproblematiek, kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling en gedragsproblematiek nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast is het de kinderrechter gebleken dat er op dit moment nog onvoldoende rust en stabiliteit is ontstaan in de (opvoed)situaties van zowel de vader als de moeder. De kinderrechter begrijpt dat de vader recent vanuit zijn detentie is doorgestroomd naar een beperkt beveiligde afdeling, waar hij tot mei 2025 nog zal moeten verblijven. De vader heeft sindsdien wat meer vrijheden waardoor het contact tussen de vader en [minderjarige 1] nu op een meer structurele basis plaatsvindt. Dit contact verloopt tot op heden goed. De kinderrechter vindt het wel belangrijk dat de GI de komende tijd zicht blijft houden op de impact van het contact en de ontwikkelingen van de vader op [minderjarige 1] , zodat daar indien nodig extra begeleiding of ondersteuning voor kan worden ingezet. In de thuissituatie van de moeder is inmiddels weer wat meer rust ontstaan, waardoor de begeleiding wat is afgeschaald. Deze positieve ontwikkeling is nog wel pril en daardoor kwetsbaar. Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de GI nog als regievoerder bij [minderjarige 1] en de ouders betrokken moet blijven.
5.3.
Voorts overweegt de kinderrechter dat de problematiek van [minderjarige 1] dermate complex en zwaar is, dat een plaatsing in de vorm van een gespecialiseerde residentiële voorziening thans nog steeds het meest aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] behoeft vanwege zijn problematiek intensieve (en professionele) hulpverlening, begeleiding en sturing en dit kan hem op dit moment niet in de thuissituatie, maar wel op de [woongroep] worden geboden. Daarbij overweegt de kinderrechter ook dat [minderjarige 1] zich op dit moment goed lijkt te ontwikkelen op het [woongroep] en daar de afgelopen tijd heel positieve stappen heeft gezet. De kinderrechter vindt het gelet op het voorgaande in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat de plaatsing van [minderjarige 1] op het [woongroep] de komende tijd kan worden voortgezet.
5.4.
De kinderrechter vindt het daarnaast van belang dat er de komende tijd wordt bekeken hoe de contactmomenten tussen [minderjarige 1] , zijn ouders en zijn zusje kunnen worden uitgebreid, te meer nu [minderjarige 1] daar behoefte aan lijkt te hebben. Ook zal er in het komende jaar duidelijkheid moeten gaan ontstaan over het verdere opvoedperspectief van [minderjarige 1] . Tot slot wenst de kinderrechter op te merken dat er, eventueel met de inzet van hulpverlening, aandacht moet worden besteed aan de vragen die [minderjarige 1] lijkt te hebben over wanneer hij naar huis mag. De kinderrechter acht het niet in het belang van [minderjarige 1] dat hij hier in zijn eentje mee blijft rondlopen.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
5.5.
Uit de stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat ook de minderjarige [minderjarige 2] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Ondanks dat het inmiddels weer wat beter gaat met [minderjarige 2] en in de thuissituatie van de moeder, zijn er nog steeds veel zorgen over [minderjarige 2] . Deze zijn met name gelegen in de traumatische gebeurtenissen die [minderjarige 2] naar aanleiding van het delict van de vader heeft meegemaakt, de verminderde schoolgang van de afgelopen tijd en de omstandigheid dat [minderjarige 2] vanwege de verminderde belastbaarheid van de moeder soms zorgtaken van de moeder overneemt, waardoor er sprake is van parentificatie. Daarnaast zijn er zorgen over de kans dat [minderjarige 2] in een loyaliteitsconflict komt te verkeren doordat zij mogelijk geen onbelast contact met de beide ouders kan onderhouden.
5.6.
De kinderrechter stelt vast dat, ondanks dat beide ouders hun best doen en de afgelopen tijd positieve stappen hebben gezet, de inzet van de hulpverlening er tot nu toe nog niet toe heeft geleid dat bovengenoemde zorgen over [minderjarige 2] (volledig) zijn weggenomen. Hoewel de schoolgang van [minderjarige 2] op dit moment op positieve wijze lijkt te kunnen worden hervat en er op dit moment regelmatig contact tussen [minderjarige 2] en de vader plaatsvindt, hetgeen [minderjarige 2] erg goed lijkt te doen, behoeven ook deze punten voorlopig nog extra aandacht. De constructieve en positieve houding van de ouders naar elkaar toe op de mondelinge behandeling vond de kinderrechter in dat verband goed om waar te nemen. Gelet op het voorgaande vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de betrokkenheid van de GI wordt gecontinueerd om de beide ouders waar nodig verder te ondersteunen en nog de regie te voeren over de benodigde hulpverlening. Tot slot merkt de kinderrechter op dat, wanneer de positieve ontwikkelingen van zowel [minderjarige 2] als de beide ouders de komende tijd verder kunnen worden uitgebreid, de GI op termijn wellicht kan gaan toewerken naar een afronding van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] .
Ten aanzien van de beide minderjarigen
5.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-876:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] voor de duur van een jaar, met ingang van 7 juli 2024 en tot 7 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met ingang van 7 juli 2024 en tot 7 juli 2025;
In de zaak met kenmerk JE RK 24-877:
6.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met ingang van 7 juli 2024 en tot 7 juli 2025;
In de beide zaken met kenmerken JE RK 24-876 en JE RK 24-877:
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 18 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.