ECLI:NL:RBZWB:2024:503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/02/409542 / HA ZA 23-274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • mr. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure over een beoogde Hawala-transactie van een geldbedrag van Nederland naar Syrië met vordering tot revindicatie en schadevergoeding

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure die volgde op een verstekvonnis van 29 maart 2023. De zaak betreft een beoogde Hawala-transactie waarbij eisers, een familie, een bedrag van € 73.000,- wilden overmaken naar Syrië. De eisers vorderden revindicatie van dit geldbedrag en vergoeding van letselschade, na een incident waarbij gedaagde met het geld wegreed terwijl eiser 1 op de motorkap van zijn auto lag. De rechtbank oordeelde dat de Hawala-transactie niet was voltooid en dat de eisers eigenaar zijn gebleven van het geldbedrag. De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde gedaagde tot terugbetaling van het geldbedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van schadevergoeding aan eiser 1 en moeder. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door met zijn auto weg te rijden terwijl eiser 1 voor de auto stond, wat leidde tot letsel.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/409542 / HA ZA 23-274
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats 1] ( [land] ),
2.
[eiser 2],
te [plaats 2] ( [land] ),
3.
[eiser 3],
te [plaats 2] ( [land] ),
4.
[eiser 4],
te [plaats 2] ( [land] ),
5.
[eiser 5],
te [plaats 3] ( [land] ),
oorspronkelijk eisers, gedaagden in verzet,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.A.J. Brouwers te Oirschot.
tegen
[gedaagde],
te [plaats 4] ,
oorspronkelijk gedaagde, eiser in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.G. van den Biezenbos te Eindhoven,

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 29 maart 2023 tussen [eisers] en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/02/406321 / HA ZA 23-83 en de daarin genoemde stukken
- de verzetdagvaarding van 3 mei 2023 (aan te merken als conclusie van antwoord) met productie 1
- het tussenvonnis van 12 juli 2023
- de mondelinge behandeling van 11 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Vervolgens heeft de rechtbank besloten in deze zaak uitspraak te doen.

2.De feiten

2.1
[eisers] zijn familie van elkaar. [eiser 2] (hierna: vader) en [eiser 3] (hierna: moeder) zijn de vader en moeder van de broers [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ), [eiser 4] (hierna: [eiser 4] ) en [eiser 5] (hierna: [eiser 5] ).
2.2
In 2020 verzamelen [eisers] samen een bedrag van € 73.000,- aan contant geld om over te maken naar Syrië. Van dit bedrag is € 50.000,- eigendom van [eiser 1] , € 15.000,- van vader, moeder en [eiser 4] (gezamenlijk) en € 8.000,- van [eiser 5] .
2.3
Omdat het op dit moment niet mogelijk is om giraal geld over te maken van Nederland naar Syrië, willen [eisers] het bedrag van € 73.000,- overmaken via een zogenaamde Hawala-transactie. [1]
2.4
Op 7 september 2020 legt [eiser 1] via Facebook contact met een persoon die zich uitgeeft als [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en die (als tussenpersoon) de beoogde Hawala-transactie zou kunnen regelen.
2.5
Van 7 tot en met 10 september 2020 wisselt [eiser 1] met [naam 1] via Facebook (voor zover relevant) de volgende berichten uit: [2]
7 september 2020, 22:55
‘Hallo broeder [naam 1]
(…)
Ik zag je post! Bij Allah, het bedrag heb ik in Syrië nodig, ik zal het aan jou hier overhandigen. Uiteraard, ik geef je een bedrag vanuit mijn hart. Mijn moeder heeft een chirurgische operatie nodig. En bij Allah, ik kan het bedrag niet naar daar overmaken.
8 september 2020, 14:26
‘Assalamou Alikom (gegroet). Op dit moment heb ik in [plaats 5] 180 Miljoen, ik wil hetzelfde bedrag in [land] hebben gelijk aan de wisselkoers op het screen, de handeling moet gelijktijdig zijn.
(…)
9 september 2020, 14:42
Broeder! Wil je een precieze tijdstip na halfzeven vanavond afspreken zodat jij en ik met elkaar over details kunnen praten. Want het bedrag heb ik al bij mij. En ik kan het aan jou overhandigen wanneer je maar wilt wanneer jij het bedrag in [plaats 5] afgeeft.
(…)’
2.6
Na dit Facebook-contact tussen [eiser 1] en [naam 1] reizen [eisers] op 12 september 2020 af naar [plaats 6] om de Hawala-transactie te voltooien. Het contante bedrag van € 73.000,- nemen zij mee in een laptoptas (hierna: de laptoptas).
2.7
Diezelfde dag, 12 september 2020, ontmoeten [eiser 1] en moeder [gedaagde] in het [hotel] in [plaats 6] . Vervolgens rijden [eiser 1] , moeder en [gedaagde] met een auto naar een nabijgelegen parkeerplaats, waar [gedaagde] het geld telt dat in de laptoptas zit.
2.8
Ondertussen heeft [eiser 1] op 12 september 2020 via Whatsapp contact met [naam 2] , een vriendin van [eiser 1] die in Syrië woont (hierna: [naam 2] ). Dit contact verloopt, voor zover relevant, als volgt: [3]
[naam 2] (12:17 uur ): ‘
(…) Kunnen ze het iets vroeger maken, twee uur onze tijd?
(…)
[naam 2] (14:36 uur):
Wanneer komt die vrouw?
(…)
[eiser 1] (14:54 uur):
Eerlijk gezegd zou de groep over een half uur bij jou moeten zijn. Ik kon het niet vroeger krijgen, ik zweer het.
[naam 2] (14:55 uur):
Geen probleem. Waar het om gaat is dat ik de tijd weet, zodat ik geen bezoekers binnenlaat.
[eiser 1] (14:55 uur):
Ik laat het je weten als ze over vijf minuten komen.
(…)
[eiser 1] (14:56 uur):
[naam 2] . De groep zou je nu moeten bellen
[naam 2] (14:56 uur):
Op mijn nummer?
[eiser 1] (14:56 uur):
Ontvangst alleen door:
Mejuffrouw [naam 2]
[telefoonnummer]
Ik heb ze dat nummer gegeven
[naam 2] (14:57 uur):
Aha, goed
[eiser 1] (14:57 uur):
Ze gaan je nu spreken. En ze zouden binnen minder dan een half uur bij je moeten zijn
[naam 2] (14:57 uur):
Oké
[eiser 1] (15:04 uur):
Ik zou na tien minuten tot een kwartier bij die man moeten zijn. Als ze je bellen en je vertellen wanneer ze bij je zijn, laat het me dan weten
[naam 2] (15:04 uur):
Oké
[eiser 1] (15:04 uur):
Zodat ik het tijdstip weet. Ik wil die vent op dezelfde tijd zien
[naam 2] (15:05 uur):
Prima
[eiser 1] (15:17 uur):
[naam 2] . Ze bellen je op het nummer
(…)
[eiser 1] (15:19 uur):
Ze zouden je nu meteen moeten bellen
[naam 2] (15:19 uur):
Oké
[eiser 1] (15:20 uur):
Over vijf minuten zie ik die vent
[naam 2] (15:20 uur):
Er heeft niemand gebeld. En ik heb een afspraak om half vijf
(…)
[eiser 1] (15:26 uur):
Prima, ik heb nu dat gesprek met die persoon
[naam 2] (15:28 uur):
Maar ik heb een afspraak om half vijf met het idee dat zij om drie uur zouden komen
(…)
[eiser 1] (16:04 uur):
Waar het om gaat is dat zodra ze komen je het me laat weten
Ik laat nu die vent het geld tellen
[eiser 1] (16:05 uur):
Ik ga het hem pas overhandigen tussen de tijd dat jij ze ontvangt en dat ze weer weggaan
[naam 2] (16:06 uur):
Trouwens, ik voelde me niet op mijn gemak bij hun. Ze bellen me met privénummers zonder dat ze hun naam of nummer noemen
[naam 2] (16:07 uur):
Door hen had ik de handig niet vrij
[naam 2] (16:23 uur):
Ik ga nu mijn afspraak ontvangen. Want die vent die namens hun komt, reageert niet
[naam 2] (16:24 uur):
Ben jij in orde?
[eiser 1] (16:24 uur):
Die man zit nog het geld te tellen
[naam 2] (16:25 uur):
Goed
[eiser 1] (17:02 uur):
Zijn ze er al of nog niet?’
2.9
Nadat [gedaagde] het geld in de laptoptas heeft geteld, keren [eiser 1] , moeder en [gedaagde] terug naar het [hotel] . Als zij vervolgens – op enig moment – gezamenlijk het [hotel] uitlopen gaat [gedaagde] met de laptoptas in zijn auto zitten en doet de deuren op slot.
2.1
Daarna rijdt [gedaagde] – met de laptoptas in zijn auto – weg. Als [gedaagde] wegrijdt staat moeder nabij zijn auto en komt ten val. [eiser 1] belandt op de motorkap van de auto van [gedaagde] en valt daar uiteindelijk (al rijdend) vanaf.
2.11
Bij een benzinestation komt de auto van [gedaagde] tot stilstand en is de politie ter plaatse. De politie neemt de laptoptas met daarin het geldbedrag van € 73.000,- in beslag en verhoort zowel [gedaagde] als [eiser 1] , moeder, vader en [eiser 5] .
2.12
Van dit voorval maken twee brigadiers en een hoofdagent van de politie processen-verbaal op, waarin zij – onder meer – optekenen dat zij op 12 september 2020 omstreeks 16.25 uur een melding kregen ‘
dat er mogelijk een beroving had plaatsgevonden waarbij het slachtoffer een stuk op de motorkap van het voertuig van de verdachte zou zijn meegesleurd’.
2.13
Het Openbaar Ministerie stelt geen vervolging in tegen [gedaagde] of [eisers] Ook besluit het Openbaar Ministerie het in beslag genomen geldbedrag vrij te geven aan [gedaagde] .
2.14
Op 18 januari 2023 laten [eisers] onder de Staat der Nederland conservatoir derdenbeslag en beslag tot afgifte leggen op het in beslag genomen geldbedrag.
2.15
Bij dagvaarding van 31 januari 2023 starten [eisers] een gerechtelijke procedure tegen [gedaagde] waarin zij (onder meer) vorderen dat [gedaagde] het geldbedrag van € 73.000,- aan hen moet teruggeven (althans betalen) en aan [eiser 1] en moeder een schadevergoeding moet betalen.
2.16
[gedaagde] verschijnt in die procedure niet, waarna de rechtbank bij verstekvonnis van 29 maart 2023 (hierna: het verstekvonnis) de vorderingen van [eisers] als volgt toewijst:
‘(…)
3. De beslissing
De rechtbank
3.1
verklaart voor recht dat eisers sub 1 tot en met 5 rechthebbende zijn op het geldbedrag van totaal € 73.000,00 dat zich onder de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder onder het Openbaar Ministerie, bevindt en veroordeelt gedaagde om binnen 7 dagen nadat gedaagde dit bedrag van de Staat heeft ontvangen, over te gaan tot teruggave ervan aan eisers sub 1 tot en met 5,
3.2
veroordeelt gedaagde tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 73.000,00 aan eisers vanaf 12 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.3
veroordeelt gedaagde tot betaling van een bedrag van € 13.440,00 aan eiser sub 1, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien dit bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis volledig aan eiser sub 1 is voldaan,
3.4
veroordeelt gedaagde tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 aan eiseres sub 3 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien dit bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis volledig aan eiser sub 3 is voldaan,
3.5
veroordeelt gedaagde in de beslagkosten tot op heden begroot op € 1.878,53, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 2.298,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.7
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uizondeirng van de genoemde verklaring voor recht onder punt 3.1,
3.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
(…)’
2.17
Bij dagvaarding van 3 mei 2023 stelt [gedaagde] verzet in tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

Wat is het standpunt van [eisers]
3.1
handhaven in deze verzetprocedure hun vorderingen. Zij voeren aan dat zij op 12 september 2020 via een Hawala-transactie een geldbedrag van € 73.000, - wilden overmaken naar Syrië, maar dat die transactie niet is doorgegaan. Volgens [eisers] zijn zij eigenaar gebleven van het geldbedrag van € 73.000,- en heeft [gedaagde] dit bedrag onrechtmatig van hen afgenomen. [eisers] willen (kortweg) dat [gedaagde] dit bedrag aan hen teruggeeft, althans als schadevergoeding aan hen betaalt. Verder vinden [eiser 1] en moeder dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld door met zijn auto weg te rijden terwijl [eiser 1] voor de motorkap stond en moeder probeerde het autoportier te openen. Zij stellen daardoor letsel te hebben opgelopen en schade te lijden.
Wat is het standpunt van [gedaagde] ?
3.2
[gedaagde] betwist niet dat [eisers] eigenaar waren van het geldbedrag van € 73.000,-, maar stelt dat op 12 september 2020 de Hawala-transactie is voltooid en hij daardoor eigenaar is geworden van dit geldbedrag. Volgens [gedaagde] hebben [eisers] bij de politie (kennelijk) leugenachtige verklaringen afgelegd over (onder meer) de herkomst van het geldbedrag en waar zij dit voor wilden gebruiken. Ook stelt [gedaagde] dat hij bezitter was van het geldbedrag op het moment van inbeslagneming door de politie en daardoor vermoed wordt rechthebbende te zijn.
Wat beslist de rechtbank?
3.3
De rechtbank oordeelt in deze zaak kortweg dat [gedaagde] het bedrag van € 73.000,- aan [eisers] (met rente) moet (terug)betalen en de schade van [eiser 1] en moeder moet vergoeden. De rechtbank beslist in deze verzetprocedure dus dat het verstekvonnis in stand blijft.
3.4
Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot dit oordeel komt. Daarbij gaat zij waar nodig verder in op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

Tijdig verzet
4.1
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis. Het verstekvonnis is op 14 april 2023 aan [gedaagde] betekend, waarna binnen vier weken de verzetdagvaarding is uitgebracht. Dat is op tijd (artikel 143 lid 2 Rv).
Opbouw van dit vonnis
4.2
De rechtbank stelt hierna eerst (ambtshalve) vast dat de rechtbank bevoegd is om op de vorderingen van [eisers] te beslissen en dat Nederlands recht van toepassing is op dit geschil. Vervolgens behandelt de rechtbank achtereenvolgens de vorderingen van [eisers] die zien op het geldbedrag van € 73.000,- en de schadevorderingen van [eiser 1] en moeder. Daarna gaat de rechtbank (kort) in op de gevorderde beslagkosten en de proceskosten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3
Aangezien [eisers] in [land] wonen en de zaak daarmee een internationaal karakter heeft, moet de rechtbank ambtshalve toetsen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht op het geschil van toepassing is. In het verstekvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat in deze zaak (i) de Nederlandse rechter op grond van Verordening (EU) nr. 1215/2012 bevoegd is (ii) en op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) nr. 864/2007 het Nederlandse recht van toepassing is. Aan dit oordeel houdt de rechtbank vast. Partijen bestrijden dit ook niet.
Het geldbedrag van € 73.000,-
4.4
Partijen zijn het erover eens dat [eisers] eigenaar waren van het (contante) geldbedrag van € 73.000,- en dit bedrag op 12 september 2020 via een Hawala-transactie wilden overmaken naar Syrië. Ook staat niet ter discussie dat de Hawala-transactie tot stand zou komen door gelijktijdige overhandiging van het geldbedrag in Nederland en hetzelfde geldbedrag in Syrië (in Syrische munteenheid). Partijen verschillen echter van mening of de beoogde Hawala-transactie is doorgegaan en [gedaagde] als gevolg daarvan eigenaar is geworden van het geldbedrag.
4.5
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat niet vaststaat dat de Hawala-transactie is doorgegaan en dat [eisers] eigenaar zijn gebleven van het geldbedrag van € 73.000,-.
Stelplicht (en bewijslast)
4.6
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat [gedaagde] niet betwist dat [eisers] eigenaar waren van het geldbedrag, maar (als verweer) stelt dat de Hawala-transactie is doorgegaan en hij daardoor zelf eigenaar is geworden van dit bedrag. Dat is een bevrijdend verweer, zodat het aan [gedaagde] is om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit dit volgt (artikel 150 Rv). [4] Anders dan [gedaagde] lijkt te betogen, doet hierbij niet ter zake wat [eisers] al dan niet bij de politie hebben verklaard over (bijvoorbeeld) de herkomst van het geldbedrag en waar zij dit voor wilden gebruiken.
4.7
[gedaagde] stelt in het kort dat [eiser 1] tijdens een ontmoeting in [plaats 6] het geldbedrag van € 73.000,- aan hem heeft overhandigd en gelijktijdig hetzelfde bedrag (in Syrische munteenheid) in Syrië is overhandigd. In de verzetdagvaarding stelt [gedaagde] dat dit door middel van videoverbindingen gebeurde.
Onderbouwde betwisting [eisers]
4.8
betwisten deze stellingen echter gemotiveerd en voeren aan dat de overdracht van het geld zowel in Nederland als in Syrië niet heeft plaatsgevonden en de Hawala-transactie daarmee niet is doorgegaan. Volgens [eisers] heeft [gedaagde] het geldbedrag onrechtmatig van [eiser 1] afgepakt en is hij er vervolgens in zijn auto mee weggereden.
4.9
Ter onderbouwing hiervan hebben [eisers] onder meer een (ondertekende) schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 2] . De beëdigde vertaling van deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘(…)
In de periode 11-09-2020 en 12-09-2020 ben ik telefonisch benaderd door mijn vriend [eiser 1] (…). De reden van het telefoontje was om van een onbekende persoon een bedrag van 182.700.000 Syrische ponden (…) in [plaats 5] te ontvangen. De equivalent wisselkoers op dat moment was 73.000.000 euro drieënzeventigduizend euro. Het bedrag moest aan mij overhandigd worden op mijn werk “reis en toerismebureau”. Als een vriendendienst aan [eiser 1] . Ik had absoluut niets mee te maken met het genoemde bedrag.
De tijd van de afspraak met deze persoon om het benoemde bedrag van te ontvangen was 12-09-2020 om 14:30 uur. En ik bevestig dat op de genoemde datum en tijd niemand bij mij op mijn werkkantoor is geweest en ik geen geldbedrag heb ontvangen.
Ter informatie, op die dag werd ik gebeld vanaf onbekende nummers. De bellers identificeerden zich niet; de oproepen vonden plaats vóór de opgegeven datum en tijd om het geld door mij te ontvangen.
Ik had mijn vriend [eiser 1] daarover ingelicht door middel van tekstberichten via de applicatie Whatsapp. De gesprekken tussen mij en [eiser 1] bewezen dat ik op Datum 12-09-2020 tussen 12:00 uur en 16:25 uur Syrische tijd heb ik niks ontvangen.
Een belangrijke informatie. Om een bedrag van (187.700,00) af te geven, zal het minstens een periode van niet minder dan twee uren duren om het bedrag nauwkeurig te verifiëren en te tellen.
(…)’
4.1
Deze verklaring van [naam 2] sluit in grote lijnen aan bij het Whatsapp-contact tussen [eiser 1] en [naam 2] van 12 september 2020, waarmee [eiser 1] en [naam 2] elkaar op de hoogte hielden over het verloop van de beoogde transactie (zie r.o. 2.8.
4.11
Ook wijzen [eisers] op het Whatsapp-contact dat [naam 2] op 12 september 2020 had met [naam 1] (de tussenpersoon). Daarin schrijft [naam 2] om 16:23 uur: ‘
Meneer [naam 1] ! Kun je me vertellen of je mensen laat zullen zijn? Ik heb andere afspraken.’ Dit bericht ondersteunt dat er op dat tijdstip nog niemand op het kantoor van [naam 2] was verschenen om een geldbedrag aan haar te overhandigen.
4.12
Vaststaat verder dat de politie omstreeks 16:25 uur (Nederlandse tijd) een melding kreeg over een mogelijke beroving waarbij een persoon op de motorkap van een voertuig werd meegesleurd (zie r.o. 2.12). Op dat moment lag de laptoptas met het geld dus al in de auto van [gedaagde] , terwijl de schriftelijke verklaring van [naam 2] erop duidt op dat tijdstip in Syrië geen geldbedrag was overhandigd en dit ook niet mogelijk was. [naam 2] verklaart immers dat het minstens twee uur zou duren om het geldbedrag in Syrische munteenheid te tellen, wat [gedaagde] niet tegenspreekt.
4.13
Ter zitting verklaarde [eiser 1] tot slot dat de transactie in Nederland en Syrië gelijktijdig zou plaatsvinden rond 15:00 uur Nederlandse tijd en (vanwege het tijdsverschil) 16:00 uur Syrische tijd. Ook zei [eiser 1] ter zitting dat hij die dag via Whatsapp contact had met [naam 2] en [gedaagde] contact had met [naam 1] en er geen videoverbinding met Syrië is geweest. De rechtbank stelt vast dat antwoorden die [eiser 1] ter zitting gaf (op hoofdlijnen) in lijn zijn met de schriftelijke stukken die [eisers] hebben overgelegd.
4.14
Kortom, [eisers] hebben de stelling van [gedaagde] dat de Hawala-transactie op 12 september 2020 is doorgegaan met een consistente toelichting betwist én deze betwisting met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd.
Tegenstrijdige stellingen [gedaagde]
4.15
In het licht hiervan mocht van [gedaagde] verwacht worden dat hij zijn (dragende) stelling dat gelijktijdig in Nederland en Syrië een geldbedrag van € 73.000,- is overhandigd (nader) zou onderbouwen. Ter zitting nam [gedaagde] echter vooral tegenstrijdige stellingen in.
4.16
Zo verklaarde hij ter zitting dat de overdracht van het geld in Syrië plaatsvond toen hij in Nederland in de auto het geld telde. In de verzetdagvaarding stelt hij echter dat de overdracht van het geld in Nederland plaatsvond in een café bij het station in [plaats 6] en dat dit gelijktijdig gebeurde met de overdracht van het geld in Syrië. Nadat de rechtbank [gedaagde] dit verschil voorhield, stelde hij zijn verklaring bij en gaf hij aan dat de transactie om veiligheidsredenen in het hotel plaatsvond.
4.17
Ook verklaarde [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling dat er op 12 september 2020 géén videoverbinding met Syrië is geweest. Aanvankelijk gaf hij daarbij aan dat de videoverbinding niet heeft plaatsgevonden omdat hij buiten het [hotel] werd aangevallen. Later verklaarde hij dat de transactie in het hotel plaatsvond en er in het hotel geen videoverbinding was met Syrië, alleen Whatsapp-contact.
4.18
Deze verklaringen van [gedaagde] staan (hoe dan ook) haaks op de verzetdagvaarding en het overgelegde proces-verbaal van het politieverhoor van [gedaagde] . Zo stelt [gedaagde] in zijn verzetdagvaarding dat het geld door middel van een videoverbinding met Syrië werd overhandigd. Aan de politie verklaarde hij onder meer: ‘
Zodra je de camera van de telefoon opent, zo kun je zeker zijn dat je tegelijkertijd in beide landen het geld kan overhandigen’ en ‘
Wij hebben de camera opengemaakt en in Syrië hebben ze de camera opengemaakt en we hebben de tassen overhandigd’.
4.19
Verder verklaarde [gedaagde] ter zitting eerst dat niet [naam 1] maar zijn broer in Syrië het geld zou overhandigen, maar zei hij later dat juist [naam 1] verantwoordelijk was voor de transactie in Syrië en zijn broer het geld aan [naam 1] heeft overhandigd.
4.2
Kortom, in plaats van met concrete en consistente (feitelijke) stellingen te onderbouwen dat de Hawala-transactie is doorgegaan, heeft [gedaagde] zich dus juist tegenstrijdig en onsamenhangend uitgelaten. Bovendien heeft hij toegegeven dat er – anders dan hij in zijn verzetdagvaarding stelt – op 12 september 2020 géén videoverbinding met Syrië is geweest. Daarmee heeft [gedaagde] – gezien de betwisting van [eisers] – onvoldoende onderbouwd dat de Hawala-transactie is voltooid. Dat brengt mee dat de rechtbank [gedaagde] niet zal toelaten tot de aangeboden bewijslevering en ervan uitgaat dat [gedaagde] geen eigenaar is geworden van het geldbedrag van € 73.000,-.
Geen beroep op bewijsvermoeden
4.21
Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat hij bezitter was van het geldbedrag en daarom vermoed wordt rechthebbende te zijn. [gedaagde] was namelijk geen bezitter van het geldbedrag op het moment dat de politie dit in beslag nam. De rechtbank licht dit toe.
4.22
In dit geval kan het gestelde bezit alleen verkregen zijn door inbezitneming of overdracht (artikel 3:112 BW).
4.23
De rechtbank vindt (als gezegd) dat [gedaagde] – tegenover de gemotiveerde betwisting van [eisers] – onvoldoende heeft onderbouwd dat het bezit van het geldbedrag aan hem is overgedragen (zie r.o. 4.4-4.15).
4.24
Ook vindt de rechtbank dat in dit geval niet voldaan is aan de eisen voor inbezitneming. Voor inbezitneming is namelijk vereist dat iemand de feitelijke macht over een zaak is gaan uitoefenen en in staat is die te behouden. [5] De machtsuitoefening moet dus zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter tenietdoet. [6] Dat is hier niet het geval.
4.25
Niet ter discussie staat dat [eisers] de oorspronkelijk bezitters zijn van het geldbedrag. Hoewel [gedaagde] uiteindelijk de laptoptas met het geldbedrag in handen heeft gekregen en daarmee in zijn auto is gaan zitten en is weggereden, hebben [eisers] daarop (direct) actie ondernomen om het geldbedrag terug te krijgen. Zo probeerde moeder het portier van de auto van [gedaagde] te openen en is [eiser 1] voor de auto gaan staan en uiteindelijk al rijdend op de motorkap blijven hangen. Ook hebben [eisers] de politie gebeld en zijn zij achter [gedaagde] aangereden tot aan het tankstation waar de politie ter plaatse kwam.
4.26
De rechtbank vindt dat onder deze omstandigheden (hooguit) sprake is van een op zichzelf staande machtsuitoefening van [gedaagde] waarmee – naar verkeersopvatting – het (oorspronkelijke) bezit van [eisers] niet (volledig) is tenietgedaan. Voor inbezitneming is dat onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW).
4.27
Dit betekent dat [gedaagde] geen bezitter is geworden van het geldbedrag en zich dus niet kan beroepen op het bewijsvermoeden van artikel 3:119 BW.
Conclusie: [eisers] eigenaar € 73.000,-
4.28
De rechtbank concludeert dat [eisers] eigenaar zijn gebleven van het geldbedrag van € 73.000,-. Dat betekent dat [gedaagde] dit bedrag op grond van artikel 5:2 BW aan [eisers] moet teruggeven, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020. De beslissingen van de rechtbank als bedoeld in 3.1 en 3.2 van het verstekvonnis blijven dus in stand.
Schadevorderingen [eiser 1] en moeder
4.29
De rechtbank vindt ook dat [gedaagde] aan [eiser 1] en moeder de schadevergoedingen moeten betalen die zij vorderen. De rechtbank licht dit toe.
[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld
4.3
De rechtbank vindt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser 1] en moeder. Vaststaat namelijk dat [gedaagde] op 12 september 2020 met zijn auto wegreed terwijl [eiser 1] voor de auto stond, is doorgereden terwijl [eiser 1] op de motorkap lag en dat [eiser 1] vervolgens van de motorkap is gevallen. Ook staat vast dat [gedaagde] met de auto wegreed terwijl moeder een portier probeerde te openen en moeder daardoor ten val is gekomen. [gedaagde] heeft dit alles niet betwist.
4.31
Met dit (verkeers)gedrag heeft [gedaagde] op ernstige en onrechtmatige wijze gevaar veroorzaakt voor [eiser 1] en moeder. Dergelijk gevaarlijk verkeersgedrag is namelijk niet alleen wettelijk verboden (artikel 5 Wegenverkeerswet), maar ook duidelijk in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] en moeder hierdoor lijden (artikel 6:162 BW).
Deugdelijke onderbouwing van de schade
4.32
[eiser 1] en moeder hebben hun schade ook onderbouwd.
4.33
Aan de hand van een ambulancerapport en een psychologisch rapport heeft [eiser 1] toegelicht dat hij als gevolg van zijn val van de motorkap een rib en een voet heeft gebroken en bij hem een posttraumatische stressstoornis is geconstateerd. Vanwege dit letsel vordert [eiser 1] een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- (artikel 6:106 BW). Hij begroot dit bedrag aan de hand van Richtlijn van de letselschaderaad en lagere jurisprudentie over vergelijkbare gevallen. [eiser 1] stelt daarnaast dat hij door zijn letsel een tolkenopleiding heeft moeten staken. Hij wil de kosten vergoed zien die hij voor deze opleiding (tevergeefs) heeft gemaakt (art. € 3.440,-).
4.34
Moeder stelt als gevolg van het ongeval hoofdwonden en een zware hersenschudding te hebben opgelopen en onderbouwt dit met een ambulancerapport. Moeder vordert hierom een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade (artikel 6:106 BW) en begroot deze schade aan de hand van andere uitspraken waarin een immateriële schadevergoeding is toegekend voor hoofdwonden en hersenschuddingen.
4.35
[gedaagde] is op dit alles niet ingegaan en heeft (de hoogte van) de schade van [eiser 1] en moeder niet betwist.
4.36
Mede in het licht van de ernst van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] , de aard en ernst van het letsel van [eiser 1] en moeder en de rechterlijke uitspraken in vergelijkbare gevallen, [7] vindt de rechtbank dat [eiser 1] en moeder hun immateriële schade deugdelijk hebben begroot. Daarnaast heeft [eiser 1] zijn opleidingskosten onderbouwd met de aanmelding voor een tolkenopleidingen en betalingsbewijzen. Ook die (concrete) schadebegroting vindt de rechtbank toereikend.
Conclusie
4.37
De rechtbank sluit dus aan bij de schadebegrotingen van [eiser 1] en moeder. Dit betekent dat [gedaagde] aan [eiser 1] een schadevergoeding van € 13.440,- moet betalen en aan moeder een schadevergoeding van € 2.500,-, allebei vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. De beslissingen van de rechtbank onder 3.3 en 3.4 van het verstekvonnis blijven daarmee overeind.
Beslagkosten en proceskosten
4.38
Omdat [gedaagde] in deze zaak ongelijk krijgt moet hij – in lijn met beslissingen 3.5 en 3.6 van het verstekvonnis – ook de beslagkosten en proceskosten van [eisers] vergoeden (artikel 706 Rv en 237 Rv). In aanvulling daarop moet [gedaagde] voor deze verzetprocedure een extra bedrag aan proceskosten betalen aan [eisers] Immers hebben [eisers] door het (ongegronde) verzet van [gedaagde] extra kosten moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.214,- aan salaris advocaat (1 punt), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals opgenomen in de beslissing.
Bekrachtiging verstekvonnis
4.39
Onder de streep blijven alle beslissingen van de rechtbank in het verstekvonnis in stand. De rechtbank zal het verstekvonnis dan ook bekrachtigen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2023 met zaaknummer C/02/406321 / HA ZA 23-83,
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze verzetprocedure, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.214,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. de Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Voetnoten

1.Hawala is een informeel systeem voor het verplaatsen van geld dat onder meer wordt gebruikt in landen waar geen reguliere financiële dienstverleners actief zijn.
2.De geciteerde tekst komt uit de beëdigde vertaling van het Facebook-contact die [eisers] als productie 7 hebben overgelegd.
3.De geciteerde tekst komt uit de beëdigde vertaling van het Whatsapp-contact die [eisers] als productie 9 hebben overgelegd.
4.Zie (o.m.) [naam 3] 3-IV 2013/123 en [naam 4] in
5.Vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.
6.Zie ook Parlementaire Geschiedenis Boek 3, p. 434.
7.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR2019:793.