ECLI:NL:RBZWB:2024:5036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/02/424412 HA RK 24-131 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • J. Römers
  • A. van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedures

Op 11 juli 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verschillende verzoekers, waaronder [verzoeker 1] B.V. en [verzoeker 2]. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van de behandeling van meerdere bestuursrechtelijke zaken, waaronder BRE 23/1155 en BRE 23/3173. De verzoekers voerden aan dat de rechter, mr. De Werd, niet onpartijdig zou zijn en dat er een schijn van partijdigheid was gewekt. Dit zou hen belemmeren in hun rechtsstrijd tegen de Belastingdienst en de Rechtspraak. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen werd aangemerkt als een procesbeslissing, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan geven. Gelet op deze overwegingen verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en liet een mondelinge behandeling achterwege. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/424412 HA RK 24-131
beslissing van 11 juli 2024 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker 1] B.V.,
gemachtigde: [verzoeker 3] ,
[verzoeker 2] ,
gemachtigde: [verzoeker 3] ,
[verzoeker 3] ,
verder te noemen: verzoekers.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers met nummers BRE 23/1155,
BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 23/3251, BRE 22/5351,
BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402;
  • het bericht van 9 juli 2024 van verzoekers waarin zij het volgende hebben opgenomen:
  • het e-mailbericht van 10 juli 2024 van mr. De Werd, hierna te noemen de rechter, waarin hij kenbaar heeft gemaakt niet in het wrakingsverzoek te berusten.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer BRE 23/1155, BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 23/3251, BRE 22/5351,
BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben bij bericht van 9 juli 2024 onder meer het volgende geschreven:
“(…)De schade aan de zijde van belanghebbenden – materieel, immaterieel, procedureel en anderszins – welke het gevolg is van de gedragingen van de Belastingdienst en de Rechtspraak jegens belanghebbenden, maakt het belanghebbenden thans onmogelijk om hun (rechts)strijd tegen deze terreur en collusie behoorlijk voort te zetten. Redenen waarom belanghebbenden en hun gemachtigden ook niet in staat zijn om deel te nemen aan de terechtzittingen van vrijdag 12 juli 2024 in het gebouw van de rechtbank Zeeland West-Brabant te Breda. Belanghebbenden verzoeken derhalve op voornoemde gronden aanhouding van de behandeling van die zaken voor onbepaalde tijd. Voor het geval de rechtbank aan dat verzoek niet tegemoet wenst te komen, heeft dit document (tevens) te gelden als wrakingsverzoek. In alle zaken. (…)”
3.2.
De wrakingskamer begrijpt uit het bericht van 9 juli 2024 dat verzoekers aanvoeren dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter is gewekt als de rechter het aanhoudingsverzoek afwijst.
3.3.
De rechter heeft bij brief van 10 juli 2024 aan verzoekers kenbaar gemaakt dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekers aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekers geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om het door verzoekers gedane aanhoudingsverzoek af te wijzen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoekers onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekers vooringenomen is of dat hun vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met BRE 23/1155, BRE 23/3173, BRE 21/3777, BRE 21/5929, BRE 22/4227, BRE 22/4226, BRE 23/3176, BRE 23/10373, BRE 23/3172, BRE 23/3245, BRE 23/3246, BRE 23/3247, BRE 23/3248, BRE 23/3249, BRE 23/3250, BRE 23/3251, BRE 22/5351, BRE 22/5352, BRE 22/1201, BRE 22/1205 en BRE 21/1402 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 11 juli 2024 door mr. Van Kralingen, mr. Römers en mr. Van Alphen en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.