ECLI:NL:RBZWB:2024:5039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
418362 FA RK 24-339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar eenhoofdig gezag en contact in een gezagskwestie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag over een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Houtman, verzoekt om het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2015, alleen aan hem toe te kennen. Hij stelt dat de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. van Engelen, zich volledig heeft teruggetrokken uit het leven van het kind en psychisch niet stabiel is. De vrouw heeft sinds september 2023 geen fysiek contact meer met de minderjarige en de communicatie tussen de ouders is verstoord. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de gezagskwestie en de mogelijkheden voor contact tussen de vrouw en de minderjarige. De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan tot 11 maart 2025, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/418362 FA RK 24-339
datum uitspraak: 11 juni 2024
beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Houtman,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. van Engelen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 22 januari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
-het op 15 mei 2024 ontvangen verweerschrift met bijlage;
- het e-mailbericht van 2 mei 2024 van Veilig Thuis;
-de brief van mr. Houtman van 14 mei 2024 met bijlagen.
Het e-mailbericht van Veilig Thuis van 2 mei 2024 is met instemming van partijen, gegeven op de hierna genoemde mondelinge behandeling, aan het procesdossier toegevoerd.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 21 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige;
- de minderjarige heeft haar hoofdverblijf bij de man.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, samengevat, bepaling dat voortaan aan hem alleen het gezag over de minderjarige toekomt.

4.De beoordeling

4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat de vrouw zich volledig heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . De vrouw staat onder behandeling en is psychisch niet stabiel, aldus de man. Onder begeleiding van de speltherapeut van [minderjarige] en na overleg met de gezinscoach heeft de vrouw op 13 september 2023 aan [minderjarige] verteld dat de vrouw een periode geen contact kan hebben met [minderjarige] . Omdat de vrouw geen enkel contact meer wil met de man, kan geen invulling worden gegeven aan het ouderlijk gezag. Beslissingen rondom [minderjarige] kunnen niet onverwijld en zonder vertraging tot stand komen, omdat de vrouw niet met de man wil communiceren over reguliere zaken. Hoewel de vrouw heeft besloten zich uit het leven van [minderjarige] terug te trekken, is er nog wel veel bemoeienis door de vrouw. Zo mengt zij zich in gesprekken met school en stuurt zij veelvuldig kaartjes naar [minderjarige] , Dat heeft veel onrust bij [minderjarige] veroorzaakt. Op de mondelinge behandeling is namens de man toegelicht dat de vrouw ook bij (hulpverlenings)instanties de volle inbreng wil hebben, terwijl zij niet meer weet wat [minderjarige] nodig heeft. Zij gebruikt haar positie als gezaghebbend ouder om een plek aan tafel te eisen bij school en therapie en dient klachten in wanneer het niet gaat zoals zij wil. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . Uit het eindverslag van [hulpverlener] van 30 januari 2024 en de zorgmelding van de speltherapeut van [minderjarige] blijkt dat het nemen van gezamenlijke beslissingen door de ouders onmogelijk wordt geacht. De man ziet de oplossing daarvoor in het eenhoofdig gezag. [minderjarige] zal dan de rust en veiligheid ervaren die zij nodig heeft.
4.2.
De vrouw voert verweer. De vrouw misbruikt haar gezag niet en weigert niet om handtekeningen te zetten waar dat nodig is. Zo waren partijen in maart 2024 nog in staat om samen voor [minderjarige] een paspoort te regelen. Op 29 april 2024 heeft de vrouw haar toestemming verleend voor de (spoed)operatie van [minderjarige] op 30 april 2024. Partijen hebben daarover gewoon met elkaar kunnen communiceren. De vrouw werkt in het belang van [minderjarige] overal aan mee en blokkeert hulpverlening niet. De man noemt niet één voorbeeld waarbij een gezagsbeslissing in het geding zou zijn. Het verzoek van de man is dan ook overbodig en prematuur. Met [minderjarige] gaat het volgens de vrouw niet goed. Zij mist haar moeder en dat heeft een negatieve invloed op haar. School heeft een melding bij Veilig Thuis gedaan. [minderjarige] zit qua gezagsbeslissingen niet klem tussen haar ouders, maar zij heeft wel last van de strijd tussen haar ouders. De vrouw wil best met de man communiceren mits het op neutrale wijze gebeurt en het liefst via een derde, bijvoorbeeld een gezinsvoogd. De vrouw heeft in het belang van [minderjarige] momenteel geen fysiek contact met haar, maar de vrouw is wel bij [minderjarige] betrokken en wil dat ook blijven. Zij heeft contacten met de school, huisarts en hulpverlening van [minderjarige] . Het sturen van kaartjes is haar juist aangeraden in het belang van [minderjarige] . Dit heeft ook niets met het gezag te maken.
4.3.
Op de mondelinge behandeling adviseert de Raad om in ieder geval onderzoek te doen naar de voorliggende gezagskwestie. Voor de Raad is daarnaast de vraag, ook al ligt dit onderwerp niet voor in deze procedure, in hoeverre contact tussen de vrouw en [minderjarige] in het belang van laatstgenoemde is. De vrouw zegt in het belang van [minderjarige] een stap terug te hebben gedaan omdat het niet goed gaat met de vrouw zelf, maar op de mondelinge behandeling zegt zij wel (weer) contact met [minderjarige] te willen hebben. De Raad zou, in het belang van [minderjarige] , willen onderzoeken of in de toekomst begeleide omgang met de vrouw een optie zou kunnen zijn. Daarbij zal het onderzoek wellicht moeten worden uitgebreid tot een beschermingsonderzoek in verband met de zorgen rondom de minderjarige.
4.4.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw sinds september 2023 geen fysiek contact meer heeft met de minderjarige. Ook is de rechtbank gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders verstoord is. Beide ouders geven aan dat het direct met elkaar communiceren over de minderjarige momenteel niet tot de mogelijkheden behoort. De voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag vereiste communicatie over de minderjarige zal volgens de vrouw dan ook via een derde moeten verlopen. Voor de rechtbank is onduidelijk wat het effect hiervan is en of een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders (en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen) en/of vanwege de keuze van de vrouw om geen contact te hebben met de minderjarige een gezagswijziging in het belang van de minderjarige mogelijk noodzakelijk is. De rechtbank acht zich daarom op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op het verzoek tot eenhoofdig gezag en zal op dit punt dan ook advies van de Raad vragen als hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 4.5.
Zoals op de mondelinge behandeling is besproken, zal de rechtbank de Raad ook verzoeken onderzoek te doen naar het contact tussen de vrouw en de minderjarige. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de Raad onderzoekt in welke vorm en onder welke voorwaarden contact mogelijk is. Dit temeer nu bij de man zorgen leven over de wijze waarop de vrouw momenteel invulling geeft aan het contact met de minderjarige. Desgevraagd heeft de vrouw op de mondelinge behandeling benoemd dat zij de wens heeft voor (begeleid) contact met de minderjarige. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige om te onderzoeken hoe op dit moment invulling wordt gegeven aan het contact tussen de vrouw en de minderjarige en of daar een wijziging in zou moeten plaatsvinden, welke mogelijkheden door de Raad worden gezien in een uitbreiding van het contact, hoe het contact vormgegeven dient te worden en of dat de Raad contra-indicaties ziet voor contact tussen de vrouw en de minderjarige.
Vast staat dat de school van [minderjarige] zorgen heeft gemeld bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft zich daarop in voornoemd e-mailbericht van 2 mei 2024 tot de rechtbank gericht met de mededeling dat een raadsonderzoek gezag en omgang wordt ondersteund en dat dit onderzoek zo nodig zou kunnen worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Als de Raad daartoe aanleiding ziet, kan het gezag- en omgangsonderzoek worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek, zoals de Raad op de mondelinge behandeling ook al aangaf.
4.5.
De rechtbank verzoekt de Raad daarom om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
In verband met hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 4.4. verzoekt de rechtbank de Raad ook een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke vorm van contact met de vrouw komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de Raad zijn onderzoek zal uitbreiden naar een beschermingsonderzoek als daartoe aanleiding bestaat.
4.6.
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing worden aangehouden. De Raad wordt verzocht het advies op na te noemen pro forma datum aan de rechtbank en partijen toe te sturen. Na ontvangst van het advies van de Raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken op dit rapport te reageren.
4.7.
De rechtbank beslist als volgt.

4.De beslissing

De rechtbank
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder rechtsoverweging 4.5 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot 11 maart 2025 PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.