ECLI:NL:RBZWB:2024:5044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/420057 / JE RK 24-428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 4 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, de moeder, de vader en de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland betrokken in de procedure. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de huidige opvoedomgeving onveilig is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 4 juli 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, met ingang van dezelfde datum. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van [de minderjarige] voorop staan en dat er gewerkt moet worden aan haar ontwikkeling en veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420057 / JE RK 24-428
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 11 maart 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 11 maart 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2024;
- de nadere Raadsrapportage van 4 juni 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 4 juni 2024.
1.2.
Op 4 juli 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot het verlenen van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing betreffende [de minderjarige] gelijktijdig met het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/389407 / FA RK 21-4167) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren nader behandeld. Op het verzoek van de vader zal bij separate beschikking worden beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.2.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [de minderjarige] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] heeft sinds 4 maart 2024 in eerste instantie op de [crisisopvang] van [jeugdzorg] verbleven en vervolgens bij [ggz-instelling] te [plaats] , waar zij thans nog steeds verblijft.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in [crisisopvang] (en aansluitend een passende behandel/woonvoorziening) voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2024 is de behandeling van het verzoek van de Raad aangehouden om de moeder de kans te geven om (met behulp van de op dat moment recent ingezette casusregie vanuit [jeugdhulp] ) de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader in te zetten c.q. voort te zetten en omdat er op dat moment geen vaste jeugdbeschermer voor [de minderjarige] en haar ouders beschikbaar was. Nu dient te worden beslist op het aangehouden verzoek van de Raad.
3.3.
Tijdens de nadere mondelinge behandeling op 4 juli 2024 heeft de Raad het verzoek nader gespecificeerd in die zin dat zij verzoekt om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. [de minderjarige] wordt al lange tijd ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Een ondertoezichtstelling is op dit moment de geijkte maatregel om binnen het gedwongen kader te werken aan het wegnemen dan wel verminderen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] en om de moeder weer in haar kracht te zetten. Tijdens de ondertoezichtstelling zal er moeten worden gewerkt aan de eerder door de Raad geformuleerde doelen. Deze zijn nog steeds passend. Daaronder valt ook het onderzoeken van de mogelijkheden ten aanzien van het (herstellen van het) contact tussen [de minderjarige] en de vader. Gelet op de zware belasting van [de minderjarige] ten gevolge van haar forse problematiek en de onderzoeken en behandelingen die daarvoor moeten worden ingezet, alsmede de weerstand die [de minderjarige] heeft tegen het contact met de vader, is het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] om een contactregeling met de vader vast te leggen. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verzocht voor de duur van zes maanden, omdat er binnen deze termijn duidelijkheid moet zijn over de problematiek van [de minderjarige] en welke behandelingen zij daarvoor behoeft, en over waar [de minderjarige] verder zal kunnen gaan opgroeien.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek. Zij vraagt zich wel af wat de meerwaarde is van de ondertoezichtstelling en heeft hier moeite mee. Uit diverse rapporten blijkt dat er sprake is van forse problematiek bij [de minderjarige] . Mede daardoor is het contact met de vader op dit moment te belastend voor [de minderjarige] . Hier kan in het kader van de ondertoezichtstelling aandacht aan worden besteed, maar daarbij moeten de belangen van [de minderjarige] leidend zijn. Dit geldt ook voor het uitvoeren van een eventuele informatie- en consultatieregeling tussen de GI en de vader. Wellicht vindt [de minderjarige] dat niet fijn. Verder benoemt de moeder dat [ggz-instelling] geen veilige en passende plek voor [de minderjarige] is. De begeleiding van [ggz-instelling] heeft geen goed beeld van [de minderjarige] en van wat zij nodig heeft. Ook is de communicatie vanuit Kaver4 naar de moeder zeer gebrekkig. De moeder wordt vrijwel niet op de hoogte gehouden van hetgeen er bij [ggz-instelling] gebeurt. Zij voelt zich machteloos in deze situatie. Tot slot benoemt de moeder dat zij geen contact heeft met de vader.
4.3.
Namens de vader wordt ook ingestemd met het verzoek. De vader maakt zich erg veel zorgen over [de minderjarige] en begrijpt de zorgen van de moeder over de onveiligheid van [de minderjarige] bij [ggz-instelling] . Uit het rapport van de Raad blijkt dat de problematiek van [de minderjarige] mede is ontstaan door het gebrek aan contact tussen [de minderjarige] en de vader, en dat het voortzetten daarvan schadelijk voor [de minderjarige] kan zijn. Onder meer daarom moet er in het kader van de ondertoezichtstelling worden gewerkt aan het herstellen van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het is vanzelfsprekend dat het tempo van [de minderjarige] daarin wordt gevolgd. Verder zal de GI de vader ook moeten betrekken bij de ondertoezichtstelling en maandelijks moeten voorzien van een update over [de minderjarige] . Het is immers belangrijk dat de vader op de hoogte is van hoe het met [de minderjarige] gaat en waar zij verblijft.
4.4.
De GI is bereid om deze zaak op te pakken. Gelet op de omvang van de zorgen en de problematiek omtrent [de minderjarige] , zal er met spoed een vaste jeugdbeschermer aan [de minderjarige] en haar ouders worden gekoppeld. De GI zal dan eerst de problematiek van [de minderjarige] in kaart brengen en nagaan of zij op dit moment op een voor haar passende plek verblijft. Ook zal moeten worden gekeken wat [de minderjarige] nodig heeft om de band met haar moeder en broertjes te herstellen. Pas daarna zal er wat de GI betreft worden gekeken naar de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] , waarbij de belangen van [de minderjarige] uitdrukkelijk leidend zijn. Dit geldt ook voor het verstrekken van informatie over [de minderjarige] aan de vader; dit zal de GI meenemen in de ondertoezichtstelling, maar dit zal altijd op het tempo van [de minderjarige] gebeuren. Daarbij merkt de GI op dat de vader op basis van de overgelegde stukken geen positieve indruk op de GI maakt.

5.De beoordelingWettelijk kader ondertoezichtstelling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Wettelijk kader machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [de minderjarige] daarom onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 4 juli 2024 en tot 4 juli 2025. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de verzochte duur van zes maanden, met ingang van 4 juli 2024 en tot 4 januari 2025. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
[de minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er zijn al lange tijd veel zorgen over haar belaste voorgeschiedenis, haar forse kindeigen problematiek, haar problematische schoolgang en haar cognitieve, sociaalemotionele, seksuele en identiteitsontwikkeling. Het is de kinderrechter ook gebleken dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van [de minderjarige] en dat daar onderzoek naar moet worden verricht. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedomgeving van [de minderjarige] , waaronder de draagkracht van de moeder, de op dit moment moeizame relatie van [de minderjarige] en de moeder, het uitblijvende contact tussen [de minderjarige] en de vader en het daarmee samenhangende negatieve beeld dat [de minderjarige] van haar vader heeft. Doordat [de minderjarige] op dit moment geen onvoorwaardelijke band kan onderhouden met zowel haar moeder als haar vader, ervaart zij onvoldoende veiligheid in het contact met haar ouders en groeit zij op in een onstabiele en onvoorspelbare opvoedomgeving.
5.5.
Het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] is eerder aangehouden om de moeder de kans te geven om, met behulp van casusregie vanuit [jeugdhulp] , de benodigde hulpverlening in te zetten dan wel voort te zetten teneinde de bovengenoemde zorgen over [de minderjarige] en haar opvoedomgeving te doen afnemen. [de minderjarige] zou in de tussentijd bij [ggz-instelling] te [plaats] verblijven. Op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de nadere mondeling behandeling stelt de kinderrechter vast dat er de afgelopen tijd, ook met de plaatsing van [de minderjarige] op [ggz-instelling] , nog onvoldoende verbetering in de situatie van [de minderjarige] en haar opvoedomgeving teweeg is gebracht. Dit is onder meer gelegen in de gebrekkige begeleiding en communicatie vanuit [ggz-instelling] en dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk.
5.6.
Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat de moeder weliswaar bereid is, maar, vanwege haar verminderde draagkracht en vanwege de huidige, moeizame relatie tussen de moeder en [de minderjarige] , onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid te doen afwenden. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het de moeder tot op heden met de inzet van hulpverlening in het vrijwillige kader niet is gelukt om de bestaande zorgen over [de minderjarige] en haar opvoedomgeving weg te nemen of te verminderen. Ook is de persoonlijke hulpverlening van de moeder nog niet opgestart, omdat de moeder overbelast is en eerst tot rust moet komen. Gelet hierop en om een duurzame verandering te kunnen bewerkstelligen, is regievoering door de GI en de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader nu voor de duur van een jaar noodzakelijk. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling dan ook toewijzen. De komende periode dient te worden bezien welke hulpverlening verder nodig is voor [de minderjarige] en de moeder. Deze hulpverlening dient vervolgens te worden ingezet.
5.7.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter dat de moeder heeft aangegeven dat [de minderjarige] op dit moment niet bij haar kan verblijven nu zij momenteel niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook verlenen. De komende tijd zal moeten worden onderzocht of [de minderjarige] bij [ggz-instelling] op een voor haar passende en veilige plek verblijft. De kinderrechter vindt het ook belangrijk dat [de minderjarige] op korte termijn duidelijkheid krijgt over haar verdere toekomstperspectief.
5.8.
Voor de komende tijd verwacht de kinderrechter dat er in ieder geval wordt gewerkt aan de volgende, door de Raad geformuleerde doelen:
- [de minderjarige] weet waar zij kan en mag verblijven qua wonen;
- [de minderjarige] krijgt diagnostiek en behandeling passend bij haar problematiek;
- [de minderjarige] krijgt passend onderwijs;
- [de minderjarige] weet welke contacten met anderen passend zijn en vertoont geen seksueel risicovol gedrag;
- [de minderjarige] kan haar emoties en gedachten reguleren en/of hierover spreken met een vertrouwenspersoon;
- Moeder haar draagkracht is vergroot;
- Moeder heeft inzicht en grip op haar emoties en deze emoties hebben zo min mogelijk een negatieve invloed op het contact met [de minderjarige] ;
- [de minderjarige] heeft (meer) inzicht in zaken rondom de scheiding van ouders (psycho educatie),
waardoor zij moeilijke situaties kan verwerken en leren omgaan met (negatieve) gevoelens hieromtrent;
- Er is zicht op de opvoedvaardigheden van vader en de rol die hij kan/wil spelen in het leven van [de minderjarige] ;
- [de minderjarige] heeft een positief, voorspelbaar, veilig en onbelast contact met haar beide ouders;
- Ouders kunnen communiceren en afspraken maken in het belang van [de minderjarige] ;
- Ouders belasten [de minderjarige] niet met hun onderlinge spanningen en/of eigen emoties;
- Vader krijgt, indien mogelijk gelet op de draagkracht van [de minderjarige] en voorzover haar belang zich hiertegen niet verzet, met een bepaalde frequentie informatie over haar omtrent gewichtige aangelegenheden vanuit de GI en mogelijk op termijn vanuit de moeder. De GI beoordeelt de inhoud en frequentie van deze regeling en de mogelijkheden voor het vaststellen hiervan voor de toekomst.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 4 juli 2024 en tot 4 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden, met ingang van 4 juli 2024 en tot 4 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 23 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.