ECLI:NL:RBZWB:2024:5050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/389407 / FA RK 21-4167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststellen omgangsregeling afgewezen wegens belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het in het belang van de minderjarige niet wenselijk is om een omgangsregeling vast te stellen. De minderjarige, geboren in 2011, kampt met forse problematiek en ondergaat behandelingen die haar volledige aandacht vereisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige weerstand vertoont tegen contact met haar vader, wat ook een belangrijke factor is in de beslissing. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het forceren van contact met de vader schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor contactherstel en dat de minderjarige eerst rust moet krijgen om zich te richten op haar noodzakelijke onderzoeken en behandelingen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om een informatie- en consultatieregeling tussen hem en de gecertificeerde instelling afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend en niet voldeed aan de eisen van de goede procesorde. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de man op de hoogte wordt gehouden van belangrijke zaken rondom de minderjarige, maar dat dit aan de GI is om te regelen.

De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de zorg voor de minderjarige en de noodzaak om haar ontwikkelingsbedreiging te verminderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en ook het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/389407 / FA RK 21-4167
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Nadere beschikking betreffende een omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes,
betreffende de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbende in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 21 december 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Van Acker van 15 september 2023;
- het e-mailbericht van Kind in scheiding Zeeland inhoudende een negatieve terugmelding, met als bijlage het eindverslag;
- de brief van de Raad van 23 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Veldhof van 3 januari 2024,
- het F9-formulier van mr. Van Acker van 26 januari 2024;
- het op 11 maart 2024 ontvangen rapport van de Raad met bijlagen.
1.2
De zaak is mondeling en met gesloten deuren nader behandeld op 4 juli 2024, gezamenlijk met de nadere behandeling van het verzoek van Raad tot het verlenen van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing betreffende [de minderjarige] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/420057 / JE RK 24-428). Op het verzoek van de Raad is middels afzonderlijke beschikking beslist.
1.3
Bij de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig mr. Van Acker, advocaat, namens de man, een vertegenwoordigster van de Raad en een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 21 december 2022 heeft de rechtbank, met instemming van partijen, de behandeling van het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen (opnieuw) aangehouden en partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten voor een hulpverleningstraject.
2.2
Bij F9-formulier van 15 september 2023 heeft de man te kennen gegeven dat [de minderjarige] afgelopen week op verzoek van de vrouw in een (crisis)pleeggezin is geplaatst waardoor het UHA-traject (voorlopig) is stopgezet. Gelet daarop heeft de man verzocht het Raadsonderzoek uit te breiden met een opvoedingsonderzoek, om te bezien of de minderjarige bij hem kan worden geplaatst. De man verzoekt de zaak zo spoedig mogelijk nader mondeling te behandelen.
2.3
Kind in scheiding Zeeland heeft de zaak op 26 oktober 2023 negatief terug gemeld, omdat het UHA-traject niet passend is gebleken in verband met de andere, uiteenlopende problematiek die meer op de voorgrond ligt en ertoe heeft geleid dat [de minderjarige] met een crisisplaatsing uit huis is geplaatst.
2.4
Op 23 november 2023 heeft de Raad laten weten dat er opnieuw onderzoek wordt gedaan. Het al lange tijd ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en de man vormt een bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarnaast zijn er problemen in de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vrouw thuis, waardoor [de minderjarige] elders is moeten gaan wonen. Gelet op de vele zorgen is de Raad van mening dat er ook onderzocht moet gaan worden of een kinderbeschermende maatregel noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] veilig te stellen. Zo kan ook worden onderzocht of er met een ondertoezichtstelling toegewerkt kan worden naar contactherstel tussen [de minderjarige] en de man.
2.5
Bij F9-formulier van 3 januari 2024 verzoekt de vrouw om de zaak aan te houden in afwachting van het door de Raad uit te voeren onderzoek en uit te brengen advies.
2.6
Bij F9-formulier van 26 januari 2024 heeft de man ingestemd met het uitvoeren van aanvullend onderzoek door de Raad. Voorts verzoekt de man om een tijdelijke omgangsregeling vast te stellen nu de minderjarige onlangs op verzoek en met instemming van de vrouw enige tijd bij de man heeft verbleven. De man verzoekt de zaak op korte termijn nader mondeling te behandelen.
2.7
De Raad heeft op 11 maart 2024 gerapporteerd en geadviseerd. Uit het rapport en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting komt naar voren dat het op dit moment niet in het belang is van [de minderjarige] om een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vast te leggen, omdat [de minderjarige] momenteel al zwaar wordt belast vanwege haar forse problematiek en de onderzoeken en behandelingen die als gevolg daarvan moeten worden verricht en ingezet. Mede gelet ook op de weerstand die [de minderjarige] vertoont tegen het contact met haar vader, acht de Raad het thans niet passend om [de minderjarige] dit contact gedwongen op te leggen. Aangezien het gebrek aan contact tussen [de minderjarige] en de vader wel een onderdeel is van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , zullen de mogelijkheden ten aanzien van het contactherstel tussen hen de komende tijd in het kader van de ondertoezichtstelling moeten worden onderzocht.
2.8
Door en namens de vrouw is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingestemd met het advies van de Raad. Volgens de vrouw is, ook gelet op de belasting van [de minderjarige] en het negatieve contact dat er recent is geweest tussen de man en [de minderjarige] , het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment niet aan de orde. In het kader van de ondertoezichtstelling kan er aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van contactherstel.
2.9
De man handhaaft het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling wordt namens de man naar voren gebracht dat uit het rapport van de Raad volgt dat de problematiek van [de minderjarige] mede wordt veroorzaakt door het gebrek aan contact tussen [de minderjarige] en haar vader, en dat het voortzetten daarvan schadelijk is voor [de minderjarige] . De man vindt het daarom van belang dat er in het kader van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan contactherstel. Zo krijgt [de minderjarige] ook de kans om het negatieve beeld dat zij van de man heeft, bij te stellen. Het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling kan in afwachting daarvan eventueel worden aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man voorts verzocht om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen tussen de GI en de man, waarbij de GI de man maandelijks informeert over de stand van zaken met betrekking tot [de minderjarige] . De vrouw heeft zich verzet tegen deze ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gedane aanvulling van het verzoek van de man.
2.1
Op dit moment ligt nog ter beoordeling aan de rechtbank voor het verzoek van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, een contactregeling vast te stellen, waarbij de man eens per maand van vrijdagavond 17:00 uur tot zondagavond 17:00 uur contact heeft met zijn dochter, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt op het adres van de vrouw en de vrouw [de minderjarige] op zondag om 17:00 uur ophaalt op het adres van de man, alsmede de helft van de vakanties waarbij dezelfde haal- en brengregeling geldt, met een opbouw van tweemaal een dagdeel op zaterdag van 13:00 uur tot 18:00 uur in de omgeving van de woonplaats van [de minderjarige] , althans een regeling zoals de rechtbank die in het belang van [de minderjarige] acht.
2.11
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in beginsel van belang is dat een kind contact heeft met zijn of haar beide ouders – en dus ook met de vader – , maar dat er in deze situatie en op dit moment geen mogelijkheden zijn om invulling te geven aan een vorm van contact(herstel) tussen [de minderjarige] en de man. Uit de stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat er bij [de minderjarige] op dit moment geen ruimte is voor contact met haar vader. Daarbij overweegt de rechtbank dat [de minderjarige] niet alleen veel weerstand vertoont tegen het contact met haar vader, maar ook – en inmiddels al lange tijd – ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd vanwege de vele zorgen over haar belaste voorgeschiedenis, haar forse kindeigen problematiek, haar problematische schoolgang en haar cognitieve, sociaalemotionele, seksuele en identiteitsontwikkeling. Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat er de komende tijd onderzoek moet worden verricht naar de psychische gesteldheid van [de minderjarige] en dat er ook zorgen zijn over de opvoedomgeving van [de minderjarige] . Onder meer vanwege deze zorgen is [de minderjarige] inmiddels onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland en uit huis geplaatst.
2.13
De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] zwaar wordt belast vanwege haar forse problematiek en de onderzoeken en behandelingen die als gevolg daarvan de komende tijd zullen worden verricht en ingezet. Hier zal [de minderjarige] naar het oordeel van de rechtbank al haar tijd en energie hard voor nodig gaan hebben en de rechtbank acht het ook van groot belang dat [de minderjarige] zich de komende tijd voor deze noodzakelijk geachte onderzoeken en behandelingen zal (kunnen) gaan inzetten, zodat haar ontwikkelingsbedreiging kan worden afgewend en zij zich weer zal kunnen gaan richten op haar eigen ontwikkelingstaken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling met de man vast te leggen en het contact tussen hen gedwongen te herstellen en vorm te geven. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de man heel graag, zelfs gedwongen, het contact met [de minderjarige] wil herstellen, zijn de belangen van [de minderjarige] hierin leidend. Het blijven forceren van contact(herstel) zal naar het oordeel van de rechtbank de weerstand van [de minderjarige] ten aanzien van het contact(herstel) met de vader alsmede de afstand tussen de man en [de minderjarige] enkel vergroten en haar de kans ontnemen om met de inzet van hulpverlening te werken aan het verminderen van haar ontwikkelingsbedreiging.
2.14
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] nu eerst rust moet worden gegund, zodat zij zich kan richten op het noodzakelijk geachte onderzoek naar haar psychische gesteldheid en de inzet van de benodigde behandelingen. Wellicht zal er na verloop van tijd dan ruimte bij [de minderjarige] ontstaan om haar negatieve vaderbeeld bij te stellen en te komen tot contactherstel. De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling gelet op al het voorgaande afwijzen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van de man nogmaals aan te houden, omdat er van een aanhouding van de procedure naar het oordeel van de rechtbank ook druk of dwang uit gaat voor partijen en met name voor [de minderjarige] . Dat acht de rechtbank nu niet in haar belang. Om te komen tot contactherstel op termijn kan op dit moment het meest worden bereikt met het volledig staken van de invloed van de rechtbank en de regie daarover te beleggen bij GI.
2.15
Ten aanzien van het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gedane verzoek van de man tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling tussen de man en de GI overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar vult de rechtbank op grond van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de rechtsgronden ambtshalve aan, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat verzoeker de feitelijke gronden aanvoert die moeten leiden tot een bepaald rechtsgevolg. De rechtbank constateert dat het verzoekschrift enkel inhoudt dat er tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling wordt vastgesteld. Dat is onvoldoende om over te gaan tot aanvulling van de rechtsgronden. Daarbij neemt de rechtbank artikel 278 Rv in aanmerking, waarin is opgenomen dat het verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek bevat, alsmede de gronden waarop het berust. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verzoek tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling dan ook een geheel nieuw verzoek dat pas tijdens de mondelinge behandeling is gedaan. Daarmee is sprake van een vermeerdering van het verzoek in de zin van artikel 283 Rv. De rechtbank acht deze vermeerdering tijdens de mondelinge behandeling gelet op het voorgaande en vanwege het late moment in de procedure en het verweer hiertegen van de moeder, in strijd met de eisen van de goede procesorde. De rechtbank zal dit verzoek derhalve afwijzen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het van belang is dat de man door de GI op de hoogte wordt gehouden omtrent gewichtige aangelegenheden rondom [de minderjarige] voor zover haar belang zich hiertegen niet verzet. Het ligt echter op de weg van de GI om te bekijken hoe zij de man informeert en wat de mogelijkheden zijn voor het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zuijdweg, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.