In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het in het belang van de minderjarige niet wenselijk is om een omgangsregeling vast te stellen. De minderjarige, geboren in 2011, kampt met forse problematiek en ondergaat behandelingen die haar volledige aandacht vereisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige weerstand vertoont tegen contact met haar vader, wat ook een belangrijke factor is in de beslissing. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het forceren van contact met de vader schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.
De rechtbank heeft verder overwogen dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor contactherstel en dat de minderjarige eerst rust moet krijgen om zich te richten op haar noodzakelijke onderzoeken en behandelingen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om een informatie- en consultatieregeling tussen hem en de gecertificeerde instelling afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend en niet voldeed aan de eisen van de goede procesorde. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat de man op de hoogte wordt gehouden van belangrijke zaken rondom de minderjarige, maar dat dit aan de GI is om te regelen.
De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de zorg voor de minderjarige en de noodzaak om haar ontwikkelingsbedreiging te verminderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en ook het meer of anders verzochte afgewezen.