ECLI:NL:RBZWB:2024:5061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423177 / JE RK 24-1065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De Raad voor de Kinderbescherming Noord-Nederland heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaccommodatie voor negen maanden. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft ingestemd met het verzoek, maar maakt zich zorgen over de ontwikkeling van haar dochter. De vader is niet verschenen op de zitting en heeft zich teruggetrokken uit het leven van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door een onveilige opvoedsituatie en wisselende verzorgers. De kinderrechter heeft besloten de minderjarige onder toezicht te stellen van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat de minderjarige op korte termijn naar een veilige plek wordt overgeplaatst, waar zij de benodigde begeleiding en behandeling kan krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423177 / JE RK 24-1065
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING NOORD-NEDERLAND,
locatie Groningen,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.J.M. Veth te Rijen.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 juni 2024;
  • het op 14 juni 2024 ingekomen gewijzigde verzoekschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 19 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft met instemming van de moeder en haar advocaat, van de Raad en van de GI besloten de mondelinge behandeling te laten plaatsvinden zonder gebruik te maken van de diensten van een tolk, nadat de door de Raad gereserveerde tolk niet bereikbaar was en er ook geen andere tolk beschikbaar was.
1.4.
[de minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een gesprek over het verzoek te voeren met de kinderrechter. Ook heeft zij haar mening niet op een andere manier kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in [jeugdzorginstelling] te [woonplaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad - samengevat - het volgende aangevoerd. De ouders zijn in 2008 gehuwd. De ouders (en [de minderjarige] ) hebben de eerste anderhalf tot twee jaar van hun huwelijk bij familie van de vader gewoond. Vervolgens hebben de ouders één jaar samengewoond. De moeder heeft daarna nog een jaar met [de minderjarige] bij haar ouders gewoond. De ouders zijn in 2012 uit elkaar gegaan. [de minderjarige] is daarna bij de vader gaan wonen. De vader is in 2015 vanuit Syrië naar Nederland gevlucht. [de minderjarige] verbleef op dat moment bij familie vaderszijde. In juni 2017 is [de minderjarige] samen met haar stiefmoeder naar Nederland gevlucht. [de minderjarige] heeft vervolgens tot januari 2021 bij de vader gewoond. De moeder heeft twee kinderen uit een andere relatie van 9 en 7 jaar oud. De vader heeft uit zijn huidige relatie twee kinderen van 9 en 5 jaar oud.
4.2.
In januari 2021 heeft de vader [de minderjarige] plotseling naar de moeder gebracht, met wie [de minderjarige] toen al jaren geen contact had. Na een periode in een pleeggezin te hebben verbleven, is [de minderjarige] uiteindelijk bij de moeder gaan wonen. In juli 2023 wordt [de minderjarige] door de moeder terug naar de vader gebracht waar ze tot december 2023 heeft verbleven. Na zorgelijke signalen over de thuissituatie van [de minderjarige] bij de vader is zij met spoed bij [jeugdzorginstelling] geplaatst waar zij op dit moment nog verblijft. Sindsdien is het contact tussen de vader en [de minderjarige] verbroken. De vader wenst niet langer betrokken te worden bij [de minderjarige] en hij houdt ieder contact met de hulpverlening af.
4.3.
Inmiddels heeft [de minderjarige] wel weer contact met de moeder. Zij heeft haar begin april 2024 voor het eerst na bijna een jaar weer gezien. [de minderjarige] heeft ook contact met familie van de moeder. Er is geen contact met de familie vaderszijde.
4.4.
De Raad concludeert op basis van het verrichte onderzoek dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] is van baby af aan met wisselende opvoeders/verzorgers opgegroeid. De ouders zijn samen en afzonderlijk voor langere tijd niet beschikbaar voor haar geweest. Zij heeft met hen geen stabiele band kunnen opbouwen en is onveilig opgegroeid.
4.5.
[de minderjarige] zoekt in het [jeugdzorginstelling] regelmatig grenzen op en zij houdt zich niet altijd aan afspraken. Daarbij is [de minderjarige] erg gericht op jongens. De grootste zorg is dat [de minderjarige] door haar kwetsbaarheid ongezonde relaties aangaat met jongens of dat zij in zowel fysiek als emotioneel risicovolle situaties belandt, waarbij onder meer wordt gedacht aan het loverboy circuit. Ook is [de minderjarige] tweemaal weggelopen van het [jeugdzorginstelling] met een jongen van een andere groep. [de minderjarige] heeft tevens regelmatig conflicten met groepsgenoten, zowel in het [jeugdzorginstelling] als op school. Zij legt dan vaak de schuld buiten zichzelf. Er zijn momenteel ernstige zorgen over [de minderjarige] veiligheid in relatie tot het contact dat zij heeft met een oudere jongen, die bekend is bij de politie en die zich jonger voor doet dan hij in werkelijkheid is. Tevens is gebleken dat [de minderjarige] , om haar moeder niet teleur te stellen, aan haar andere verhalen vertelt dan aan de groepsleiding. [de minderjarige] worstelt met de westerse cultuur en de cultuur van haar ouders. [de minderjarige] kampt ook met een leerachterstand.
4.6.
[de minderjarige] laat momenteel in het [jeugdzorginstelling] hevig verzet zien tegen strenge regels. Ook geeft zij ongewenste personen toegang tot de groep. Gebleken is van onvoldoende mogelijkheden bij het [jeugdzorginstelling] om haar daartegen te beschermen. [de minderjarige] heeft daarom, ook rekening houdend met haar voorgeschiedenis, behoefte aan een andere stabiele en veilige plek waar zij zich verder evenwichtig en verantwoord kan ontwikkelen en aan zichzelf kan werken. Ook heeft zij behandeling nodig, wat bij elkaar maakt dat onderzocht moet worden waar op dit moment haar zorg- en opvoedperspectief ligt. In dat opzicht wordt een gezinshuis als optie gezien, dan wel indien (op termijn) mogelijk en haalbaar, het (gedeeltelijk) wonen bij de moeder met pleegzorg ondersteuning. Op dit moment is het in het belang van [de minderjarige] dat zij op korte termijn naar een andere passende plek wordt overgeplaatst. Daartoe is contact gezocht met Sterk Huis. De financiering is inmiddels rond, wel wordt nog gewacht op schriftelijke toestemming van de moeder.

5.Het standpunt van de moeder en van de GI

5.1.
Door en namens de moeder is samengevat naar voren gebracht dat de moeder graag wil dat [de minderjarige] weer thuis komt wonen maar dat het daarvoor nu nog te vroeg is. De moeder maakt zich ernstig zorgen over de (gedrags)ontwikkeling van [de minderjarige] . Recentelijk kwam [de minderjarige] bij de moeder op een bezoek, waarbij zij haar oudere vriend had meegenomen. Toen de moeder aan [de minderjarige] duidelijk maakte dat zij dat niet goed vond, ontstonden er spanningen en is [de minderjarige] weer vertrokken. De moeder kan zich vinden in het verzoek om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Zij hoopt dat er zo spoedig mogelijk een passende plek voor [de minderjarige] beschikbaar komt. De moeder is bereid om de benodigde schriftelijke toestemming daarvoor te verlenen.
5.2.
Namens de GI is aangegeven dat het verzoek om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wordt ondersteund. Wanneer het verzoek wordt toegewezen, zal er per direct een jeugdbeschermer kunnen starten met de uitvoering van de beschermingsmaatregelen.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het onderzoek van de Raad komt een zeer zorgelijk beeld van [de minderjarige] naar voren. Zij heeft meerdere traumatische gebeurtenissen meegemaakt in haar leven en er zijn veel (plotselinge) wisselingen geweest in haar opvoedsituatie. [de minderjarige] heeft lange periodes gekend waarin zij geen contact heeft met een van haar ouders en de vader lijkt zich nu volledig te hebben teruggetrokken uit haar leven. De moeder doet haar best, maar kan [de minderjarige] op dit moment niet bieden wat zij nodig heeft. Ook lukt het de moeder niet om een en ander te regelen in het vrijwillige kader. [de minderjarige] is een zeer kwetsbaar meisje van wie makkelijk misbruik kan worden gemaakt.
6.2.
De kinderrechter vindt het nodig dat er in het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval aan de volgende doelen wordt gewerkt:
- [de minderjarige] weet waar zij zal opgroeien en zal daarin stabiliteit ervaren.
- [de minderjarige] krijgt passende hulpverlening.
- [de minderjarige] groeit op in een omgeving met voor haar beschikbare opvoeders op wie zij kan rekenen, die zij kan vertrouwen en die [de minderjarige] kunnen bieden wat zij nodig heeft in haar opvoeding en verzorging.
- [de minderjarige] heeft volwassenen om zich heen die de benodigde (gezags)beslissingen over haar kunnen nemen en die haar niet belasten met volwassenzaken.
- [de minderjarige] heeft passend en onbelast contact met de moeder en er is oog voor de (on)mogelijkheden in het contact met de vader en andere personen die belangrijk zijn in het leven van [de minderjarige] .
6.3.
Daarom zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur van een jaar.
6.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, tweede lid, BW). Het is duidelijk dat [de minderjarige] op dit moment niet bij een van de ouders kan wonen. [de minderjarige] verblijft al enige tijd bij het [jeugdzorginstelling] en zal op korte termijn de overstap maken naar een setting van Sterk Huis, waar zij de voor haar noodzakelijke begeleiding en behandeling kan krijgen en waar kan worden gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling.
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 19 juni 2024 tot 19 juni 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 juni 2024 tot 19 maart 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024 door mr. C. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 25 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.