ECLI:NL:RBZWB:2024:5063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423066 / JE RK 24-1031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 19 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De zaak betreft de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich niet aan de voorwaarden voor het ouder-kind traject hebben gehouden, wat heeft geleid tot de beëindiging van dit traject door de betrokken instelling. De moeder heeft contact gehad met de vader, wat in strijd is met een contactverbod dat door de rechtbank is opgelegd. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de minderjarige niet kan worden gewaarborgd bij de ouders en heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van drie maanden, tot 24 september 2024. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk 2 september 2024 een verslag over de actuele stand van zaken aan de rechtbank en de advocaten van de ouders toe te sturen. De zaak wordt op een later moment opnieuw behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423066 / JE RK 24-1031
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A. Koop-van Vliet.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het op 4 juni 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft - met gesloten deuren - plaatsgevonden op 19 juni 2024.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 11 maart 2024 van de kinderrechter van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd van 24 maart 2024 tot 24 maart 2025. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 24 maart 2024 tot 24 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is het resterende deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI - samengevat - aangevoerd dat [de minderjarige] nog steeds in het pleeggezin verblijft. Zij heeft zich ontwikkeld tot een vrolijk meisje met een sterke eigen wil en heeft omgang met beide ouders. De contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader verlopen goed en er wordt gekeken naar uitbreiding daarvan.
De kinderrechter had de GI de opdracht gegeven om toe te werken naar een ouder-kind traject. In de afgelopen maanden is daarop ingezet. Daaraan werden als voorwaarden verbonden dat de moeder haar (EMDR) behandeling bij de [organisatie] volgt, zich begeleidbaar opstelt voor [begeleid wonen] en geen enkel contact heeft met de vader.
4.2.
Na de zitting van 11 maart 2024, waarbij de ouders elkaar hebben gezien en gesproken, is door de begeleiding van [begeleid wonen] echter een verandering in het gedrag van de moeder gezien. Ook werd door de jeugdzorgwerker op 28 maart 2024 voorafgaand aan een begeleid bezoek gehoord dat de moeder belde met de vader. In een gesprek daarover heeft de moeder dit bevestigd en heeft zij tevens aangegeven dat zij nog veel van de vader houdt. In een gesprek met de vader heeft hij aangegeven dat de moeder hem maar één keer heeft gebeld om het over [de minderjarige] te hebben. Opvallend is dat de moeder vervolgens haar verhaal heeft aangepast. Ook zij geeft nu aan dat zij en de vader maar éénmalig contact met elkaar hebben gehad. De GI stelt vast dat de ouders geen of onvoldoende openheid (willen) geven over het contact dat zij onderling hebben.
4.3.
Vervolgens is in een gesprek met [begeleid wonen] , de moeder en de jeugdzorgwerker besproken dat het opbouwtraject tijdelijk stil komt te liggen totdat de moeder zich aan de afspraken houdt en [begeleid wonen] weer voldoende vertrouwen in haar heeft om het terugplaatsingstraject met [de minderjarige] aan te gaan. Gedurende dit gesprek vertelt de moeder dat zij geen contact heeft met de vader. Vervolgens blijkt echter dat de moeder contact heeft met de vader onder een andere naam. Met de ouders wordt het belang van het niet hebben van contact besproken en uitgelegd. Daarbij komt dat de rechtbank op 11 april 2024 aan de vader in het kader van zijn strafzaak een contactverbod tussen de ouders heeft opgelegd. De ouders houden zich hier niet aan.
Het feit dat de moeder zich niet aan de afspraken houdt, waardoor de veiligheid van [de minderjarige] onvoldoende kan worden gewaarborgd, is voor [begeleid wonen] aanleiding geweest om het ouder-kind traject te beëindigen. De moeder kan bij [begeleid wonen] verblijven totdat zij kan doorstromen naar haar vervolgplek bij de [organisatie] . De GI en [begeleid wonen] delen de opvatting dat de moeder de afgelopen periode onvoldoende heeft laten zien dat zij in staat is om in het belang van [de minderjarige] te handelen.
4.4.
De GI voert verder aan dat de moeder sinds de vorige mondelinge behandeling maar één keer op tijd is gekomen voor de contactmomenten met [de minderjarige] . [de minderjarige] merkt dat de moeder opnieuw minder beschikbaar is en zoekt meer contact met de omgangsbegeleider en de pleegmoeder. Tijdens de bezoeken is de moeder meer bezig met het overtuigen van iedereen dat het goed het met haar gaat en dat zij voor [de minderjarige] wil gaan.
4.5.
De GI betreurt de beëindiging van het traject bij [begeleid wonen] . Er wordt op dit moment geen mogelijkheden gezien om [de minderjarige] met de moeder in een ander ouder-kind traject te plaatsen. Alle instanties die een dergelijk traject bieden en door de GI zijn aangeschreven (waaronder ASVZ, SDW, Sterk Huis, Amarant, Nieuw Leven en Twentsgeluk) hebben aangegeven niet tot plaatsing over te kunnen gaan vanwege de achtergrond van huiselijk geweld en het feit dat er nog altijd contact is tussen de ouders. Bijkomend probleem is dat de inhoud van het verslag van [begeleid wonen] ertoe leidt dat de moeder overal wordt afgewezen.
4.6.
Dit alles maakt dat de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder op dit moment onvoldoende kan worden gewaarborgd. De moeder laat zien (nog) niet in staat te zijn om in het belang van [de minderjarige] ontwikkeling en veiligheid de juiste keuzes te maken. Wel ziet de GI nog steeds mogelijkheden om [de minderjarige] bij de moeder te laten opgroeien, maar dan zal de moeder eerst aan zichzelf moeten werken om ervoor te zorgen dat zij volledig beschikbaar kan zijn voor [de minderjarige] en de veiligheid van haar dochter voldoende kan waarborgen. Ook moet de vader laten zien dat hij in staat is in het belang van [de minderjarige] ervoor te zorgen dat het nog lopende contactverbod door hem consequent wordt nageleefd. Het pleeggezin waar [de minderjarige] op dit moment verblijft is een kortverblijf gezin. Het pleeggezin is wel bereid om de plaatsing van [de minderjarige] wat langer te laten voortduren, zodat voorkomen kan worden dat [de minderjarige] meer dan noodzakelijk moet worden overgeplaatst.

5.De standpunten van de ouders

5.1.
De advocaat van de moeder heeft - samengevat - aangevoerd dat de GI het onderhavige verzoek niet met de moeder heeft besproken. Ook de vader bleek niet van de inhoud van het verzoek op de hoogte. Wel wist de moeder dat het ouder-kind traject bij [begeleid wonen] zou worden beëindigd en geeft zij toe dat zij en de vader de afspraken niet altijd zijn nagekomen.
Intussen heeft [begeleid wonen] het ouder-kind traject daadwerkelijk beëindigd. [begeleid wonen] verwijt de ouders dat zij het contactverbod niet zouden hebben nageleefd. Dit wordt door de moeder nadrukkelijk betwist. Het contact tussen haar en de vader is beperkt gebleven tot (positief) telefonisch contact over zaken die alleen op [de minderjarige] betrekking hebben. Verder is zeer bedenkelijk hoe er door [begeleid wonen] is gehandeld. Zo is de mobiele telefoon van de moeder ingenomen en heeft [begeleid wonen] zonder toestemming WhatsApp gesprekken van de moeder gelezen. De advocaat voert aan dat er een gesprek zou moeten plaatsvinden tussen de GI en [begeleid wonen] waarbij beide ouders worden betrokken, zodat vastgesteld kan worden wat er nodig is om het ouder-kind traject van de moeder met [de minderjarige] alsnog te laten plaatsvinden. Deze situatie vraagt om een nieuwe kans. Als er geen mogelijkheden meer zijn bij [begeleid wonen] , dan is het van belang dat het verslag van [begeleid wonen] wordt aangepast. Dit verslag bevat veel onjuistheden en maakt dat de moeder nergens anders kan worden aangemeld. De advocaat zal zich ervoor inzetten om een en ander te bewerkstelligen.
Gelet daarop wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een beperkte periode, te weten drie maanden, te verlengen in de hoop dat er tijdens de volgende mondelinge behandeling meer opties liggen.
5.2.
De advocaat van de vader heeft - samengevat - naar voren gebracht dat de vader zich ervan bewust is dat hij zich moet houden aan het contactverbod, nu er aan niet-naleving daarvan voor hem zeer ingrijpende strafrechtelijke consequenties zijn verbonden. Wel vindt de vader het nodig dat er contact tussen de ouders moet kunnen plaatsvinden als het gaat over [de minderjarige] . Van ongeoorloofd contact tussen de ouders is niet gebleken en noch [begeleid wonen] noch de GI heeft dit middels stukken onderbouwd. [begeleid wonen] heeft besloten het moeder-kind traject te beëindigen en de GI lijkt zich daarin - zonder nader onderzoek te verrichten - te hebben geschikt.
Daarom wordt ook namens de vader verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden te verlengen en het verzoek voor het overige aan te houden. Tijdens de volgende mondelinge behandeling kan dan de actuele stand van zaken worden besproken aan de hand van een door de GI in te brengen schriftelijk update.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin nog altijd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). [de minderjarige] kan op dit moment immers niet terug bij de moeder of bij de vader worden geplaatst.
6.2.
De ouders betwisten dat de moeder zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden voor de plaatsing bij [begeleid wonen] . De moeder vindt dat het traject bij [begeleid wonen] ten onrechte is stopgezet en dat de manier waarop dit is gebeurd niet kan.
Dit maakt echter niet dat de kinderrechter voorbij kan gaan aan het verslag van [begeleid wonen] dat er op dit moment ligt en dat er (mede) voor zorgt dat aanmeldingen bij andere ouder-kind trajecten worden afgewezen. Het is aan de (advocaat van de) moeder om het gesprek met [begeleid wonen] aan te gaan en te kijken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld rectificatie of een andere oplossing.
6.3.
Kijkend naar de huidige situatie en het feit dat er op zeker moment ook duidelijkheid zal moeten komen over het toekomstperspectief van [de minderjarige] , ziet de kinderrechter aanleiding om betrokken te blijven bij [de minderjarige] en de ouders. Zij zal daarom het verzoek van de GI toewijzen voor de duur van drie maanden en voor het overige aanhouden tot de mondelinge behandeling van [datum] 2024.
6.4.
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk 2 september 2024 een (puntsgewijs) verslag over de actuele stand van zaken aan de rechtbank en de advocaten van de ouders toe te sturen, alsook eventuele brondocumenten waarop de GI zich baseert.
6.5.
Mochten de advocaten van de ouders beschikken over relevante stukken, dan verzoekt de kinderrechter hen die eveneens op voorhand aan alle betrokkenen toe te sturen.
6.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 24 juni 2024 tot 24 september 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van de kinderrechter (mr. C. Phillips) van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda , van
[datum] 2024 om [uur];
7.4.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, en de GI;
7.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024
door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op 3 juli 2024 op schrift gesteld.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.