ECLI:NL:RBZWB:2024:5070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422767 / JE RK 24-973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 26 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vijf maanden toegewezen. De minderjarigen waren eerder onder toezicht gesteld en verbleven in netwerkpleeggezinnen, maar zijn om onvoorziene redenen overgeplaatst naar verschillende crisisplekken. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben aangegeven te willen werken aan een terugplaatsing van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat er behoefte is aan een brede machtiging tot uithuisplaatsing om de kinderen op een geschikte locatie te laten verblijven. De kinderrechter heeft de machtiging verleend tot 2 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/422767 / JE RK 24-973
C/02/422773 / JE RK 24-974
C/02/422778 / JE RK 24-975
Datum uitspraak: 26 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2016,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F. El Makhtari,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Goedkoop.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de drie afzonderlijke verzoekschriften, met bijlagen, ontvangen op 23 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en (telefonisch) een tolk Arabisch, mevrouw [naam] ;
- de advocaat van de vader.
De kinderrechter heeft aan twee persoonlijk begeleidsters van de moeder bijzondere toestemming verleend tot het bijwonen van de mondelinge behandeling.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , laatstgenoemde via een telefoonverbinding, hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat, als hierna weergegeven, wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van 24 april 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 2 mei 2024 tot 2 mei 2025. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 2 mei 2024 tot 2 oktober 2024.
2.3.
[minderjarige 1] verbleef in een netwerkpleeggezin, maar verblijft nu in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.4.
[minderjarige 2] verbleef samen met [minderjarige 3] in een netwerkpleeggezin, maar verblijft nu in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.5.
[minderjarige 3] verbleef met [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, maar verblijft nu in een gezinshuis.

3.De verzoeken

Door de GI is ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] afzonderlijk verzocht een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing, te weten een trajectmachtiging voor de duur van vijfmaanden. Namens de GI is mondeling toegelicht dat in alle zaken concreet wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs – daaronder in het geval van [minderjarige 3] in het bijzonder – ook te verstaan een gezinshuis, dan wel een (netwerk)pleeggezin, telkens voor dezelfde duur als de huidige machtiging tot uithuisplaatsing (oorspronkelijk afgegeven voor vijf maanden), te weten tot 2 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI (verzoeker)

4.1
Ter onderbouwing van de afzonderlijke verzoeken is door de GI schriftelijk en mondeling – aanvullend – samengevat aangevoerd dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] 7 maart jl. bij de vader uit huis zijn geplaatst in afzonderlijke netwerkpleeggezinnen wegens ernstige zorgen over hun opvoedsituatie.
4.2
Wegens onvoorziene omstandigheden konden [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet langer in het netwerkpleeggezin blijven waar zij aanvankelijk waren geplaatst. [minderjarige 1] is toen, op 10 mei 2024, overgeplaatst naar een (crisis)plek in [plaats] . Hij verblijft nu op een andere crisisplek bij een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder in Rotterdam. [minderjarige 2] is eerst tijdelijk naar een logeeradres (voormalig pleegmoeder van haar broer) gegaan en op 10 mei 2024 overgeplaatst naar een ander netwerkgezin. Zij verblijft nu op een (crisis)plek in [plaats] . Voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geldt dat de GI op dit moment onderzoekt hoe lang zij op de afzonderlijke crisisplekken kunnen blijven. De GI is voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op zoek naar een meer passende plek in de buurt van de regio Rotterdam. [minderjarige 3] is overgeplaatst naar een gezinshuis. Daar kan hij vooralsnog blijven. De GI onderzoekt ook voor [minderjarige 3] of dit de meest geschikte plek voor hem is. Ondanks dat dit wel is geprobeerd, is het niet mogelijk gebleken om de kinderen bij elkaar te plaatsen.
4.3
De GI licht toe dat beide ouders middels een aankondiging schriftelijke aanwijzing duidelijk is gemaakt aan welke voorwaarden zij elk afzonderlijk in het kader van een terugplaatsing van de kinderen dienen te voldoen. Voor de moeder geldt dat zij over een eigen woning dient te beschikken, dat zij aan de al geboden en nog in te zetten hulpverlening dient mee te werken, dat zij pedagogische ondersteuning dient te accepteren, dat zij voor de kinderen voldoende emotioneel beschikbaar dient te zijn, dat zij de kinderen ruimte dient te bieden om contact met de vader te hebben en dat zij de kinderen daarin stimuleert. Voor de vader gelden globaal genomen dezelfde voorwaarden, zij het dat hij wel over een eigen woning beschikt, die echter beter geschikt dient te worden gemaakt. Tevens wordt van hem verwacht dat hij aan urinetesten op drugsgebruik meewerkt en dat hij zich op neutrale wijze uit naar de kinderen over de moeder. De GI is doende om voor elk van de kinderen afzonderlijk een vaste contactpersoon te krijgen bij de GI.
4.4
De GI verzoekt nu feitelijk voor de drie kinderen een ‘brede’ machtiging tot uithuisplaatsing tot 2 oktober 2024, om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkelijkheid. De verwachting is dat er een langere periode nodig zal zijn om te onderzoeken of de kinderen terug thuis kunnen worden geplaatst bij een van de ouders. Dit is onder meer afhankelijk van de mening en beleving van de kinderen en het daadwerkelijk naleven van de voorwaarden en afspraken door de ouders en de resultaten daarvan. De kinderen dienen bovendien gedegen te worden voorbereid op een terugplaatsing, onder meer door duidelijke afspraken over het (te herstellen) bezoekcontact. De GI handhaaft daarom haar verzoek.

5.De standpunten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

5.1
[minderjarige 1] heeft – samengevat – aangegeven dat het op de huidige groep waar hij nu verblijft redelijk gaat. Momenteel gaat hij niet naar school. Wel zal hij de gelegenheid krijgen om kort terug te gaan naar zijn oude school, om vervolgens na de zomervakantie op een nieuwe school te starten. In relatief korte tijd heeft hij nu op verschillende plekken verbleven. Hij vindt dit helemaal niet fijn. Bovendien zijn hij, [minderjarige 3] en [minderjarige 2] niet bij elkaar geplaatst. Hij mist hen en het ontbreekt aan mogelijkheden om samen leuke dingen te doen. Hij zou graag zien dat de jeugdbescherming er iets aan gaat doen dat dit verandert. Verder wil hij nog steeds graag bij zijn moeder wonen. Bij haar heeft hij een veilige plek. Ook kan hij zaken waar hij mee zit goed met haar bespreken. Hij wil graag meer contact met haar.
5.2
[minderjarige 2] heeft – samengevat – verteld dat zij, na in korte tijd op meerdere plekken te hebben verbleven, nu weer op andere plek is geplaatst, waar zij absoluut niet thuis hoort. Bovendien was zij niet voorbereid op deze overplaatsing. Daardoor gaat het nog steeds niet goed met haar. Dit komt ook omdat zij door voortdurend te worden overgeplaatst niet in de gelegenheid is om vriendschappen aan te gaan. Zij krijgt vanuit school huiswerk toegestuurd en krijgt de mogelijkheid om toetsen te doen. Zij had graag bijles gewild om haar cijfers op te galen. Het is nog niet zeker of zij voldoende staat om dit schooljaar over te gaan. [minderjarige 2] wil graag weer bij haar moeder wonen, het liefst samen met [minderjarige 1] en met [minderjarige 3] . Zij begrijpt niet waarom dit niet gaat. Zij wil ook wel contact met haar vader. [minderjarige 2] begrijpt wel dat er hulpverlening nodig is voor de ouders.

6.De standpunten van de belanghebbenden

6.1
Door en namens de moeder is samengevat opgemerkt dat zij met de betrokken hulpverleners actief werkt aan het vinden van eigen woonruimte die geschikt is om de kinderen bij haar te laten wonen. In afwachting van de daarvoor nog te nemen noodzakelijke (formele) vervolgstappen verblijft zij momenteel in een opvanglocatie. Wat betreft het perspectief van de kinderen wijst zij er nadrukkelijk op dat er serieus aandacht dient te worden gegeven aan hetgeen door de kinderen zelf naar voren wordt gebracht. Al het mogelijke dient te worden ingezet om te voorkomen dat de kinderen verder in de situatie verloren raken. De kinderen dienen zo snel als mogelijk weer bij elkaar te kunnen wonen.
Zij hoopt/verwacht dat, zodra zij met huisvesting en ook financieel haar leven weer voldoende op orde heeft, zij de kinderen de veiligheid en stabiliteit zal kunnen bieden die zij nodig hebben. Voor dit moment geldt dat de moeder in het belang van de kinderen achter de verzoeken van de GI kan staan. Waar het de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft gaat haar voorkeur ernaar uit dat die voor een zo beperkt mogelijke duur wordt verleend, om op die wijze een tussentijds toetsmoment te creëren.
6.2
Door de advocaat van de vader is naar voren gebracht dat de vader vanwege een recente operatie niet in staat is aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. De vader begrijpt de zienswijze en aanpak van de GI en kan daar achter staan. Wel met dien verstande, dat het zijn wens is dat de kinderen bij hem in plaats van bij de moeder zullen wonen. De vader verwijt de moeder dat zij naar de kinderen daarin beïnvloedend en sturend is. Met deze toelichting wenst hij zich namens de vader ten aanzien van het voorliggend verzoek te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

7.De beoordeling

Bevoegdheid
7.1
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) is de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van de voorliggende verzoeken kennis te nemen. In gevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de woonplaats van de minderjarige dezelfde als de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent. Uitgaande van de situatie dat de ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast en de minderjarigen hun feitelijk verblijf laatstelijk hadden bij de vader in zijn woonplaats in dit arrondissement acht deze rechtbank zich bevoegd om van de voorliggende verzoeken kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
Opmerking vooraf
7.2
De kinderrechter merkt vooraf op dat zij met verbazing heeft kennisgenomen van de doorplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op – verschillende – andere plekken dan de (netwerk)pleeggezinnen waartoe een machtiging was verleend. Deze plaatsingen hebben plaatsgevonden zonder geldige juridische titel, te weten zonder de daarvoor benodigde machtiging. Met deze handelswijze van de GI ziet de kinderrechter zich niet alleen voor een voldongen feit gesteld, ook zijn de ouders niet tijdig gehoord in dit proces. Het had op de weg van de GI gelegen om, als enige beslissing op de (voorgenomen) overplaatsing niet kon wachten, daartoe een spoedverzoek in te dienen. Dat onvoorziene omstandigheden een overplaatsing nodig maken, mag voor de GI niet redengevend zijn om kwetsbare minderjarigen als [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te plaatsen zonder geldige titel. De kinderrechter doet een dringend beroep op de GI om de gang van zaken te evalueren, zodat degelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.
Nadere beoordeling
7.3
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in relatief korte tijd vaak van woonsituatie zijn gewisseld. De kinderrechter is zich ervan bewust dat dit voor hen keer op keer impactvolle gebeurtenissen zijn. Zij verdienen een stem in het proces. De kinderrechter moet anderzijds vaststellen dat de zorgen, die in het belang van de kinderen een uithuisplaatsing noodzakelijk maakten, niet of althans in onvoldoende mate zijn afgenomen. Er wordt met de ingezette hulpverlening nog steeds doelbewust gewerkt aan het mogelijk maken en het begeleiden van een thuisplaatsing van de kinderen en het – daarop vooruitlopend – verkrijgen van voldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders en op de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen in de beide opvoedsituaties. Dit is tevens nodig om te kunnen vaststellen welke rol de ouders in het leven van de kinderen zullen kunnen vervullen. Het belang van de kinderen is hierin leidend en er zal – ook – moeten worden geluisterd naar de stem van de kinderen bij het bepalen van vervolgstappen. Gebleken is dat de ouders bereid zijn om de daartoe gemaakte afspraken na te komen en de gestelde voorwaarden na te leven. Beide ouders hebben voorts laten blijken eensluidend van opvatting te zijn dat voor de kinderen op dit moment rust en stabiliteit het allerbelangrijkst is. Daarvan uit bezien kunnen zij op dit moment achter de verzoeken van de GI staan.
Conclusie
7.4
De kinderrechter komt op basis van het vorenstaande tot het oordeel dat voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] afzonderlijk een machtiging tot uithuisplaatsing, zoals door de GI verzocht, op dit moment noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Duidelijk is geworden dat, rekening houdend met de onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan, er op dit moment behoefte is aan een brede machtiging die het voor de GI mogelijk maakt om de kinderen op een voor hen geschikte locatie te laten verblijven totdat er definitief duidelijkheid over de mogelijkheid van een thuisplaatsing is. De kinderrechter zal daarom voor de minderjarigen afzonderlijk overeenkomstig een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot 2 oktober 2024, als hierna vermeld, onder afwijzing van het meer dan wel anders verzochte.

8.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met het kenmerk C/02/422767 / JE RK 24-973
8.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs dan wel een (netwerk)pleeggezin met ingang van 26 juni 2024 tot 2 oktober 2024;
in de zaak met het kenmerk C/02/422773 / JE RK 24-974
8.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs dan wel een (netwerk)pleeggezin met ingang van 26 juni 2024 tot 2 oktober 2024;
in de zaak met het kenmerk C/02/422778 / JE RK 24-975
8.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs, daaronder ook te verstaan een gezinshuis, dan wel een (netwerk)pleeggezin met ingang van 26 juni 2024 tot 2 oktober 2024;
in alle voormelde zaken
8.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.5.
wijst af het meer dan wel anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 3 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.