Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad – samengevat – aangevoerd dat het raadsonderzoek is verricht op basis van een onderzoeksopdracht van de rechtbank in de tussen de ouders afzonderlijk lopende bodemprocedure met betrekking tot gezag en een omgangsregeling. Op 15 april 2024 heeft de Raad besloten het onderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de noodzaak van een jeugdbeschermingsmaatregel.
Volgens de Raad is sprake van een ernstig bedreigde (sociaal-emotionele en identiteits-) ontwikkeling van [minderjarige] . De Raad maakt zich zorgen over de mogelijkheden voor [minderjarige] om een fijne en veilige (hechtings)relatie op te bouwen met zijn beide ouders. [minderjarige] heeft zijn vader pas leren kennen toen hij ongeveer acht maanden oud was en heeft sindsdien op wisselende momenten en onder wisselende omstandigheden omgang gehad. Daarnaast heeft [minderjarige] rondom deze contacten meegekregen dat er spanning, onrust, en onderling wantrouwen is tussen de ouders. De Raad is bezorgd dat [minderjarige] deze onrust heeft gekoppeld aan (de omgang met) zijn vader. Sinds 3 november 2023 heeft [minderjarige] zijn vader niet meer persoonlijk gezien en hebben zij enkel nog contact via videobellen. De Raad maakt zich zorgen dat [minderjarige] , onder deze omstandigheden, (nog) geen veilige hechtingsrelatie heeft kunnen opbouwen met zijn vader. Gelet op de uitlatingen ( [minderjarige] zegt geen vader te hebben) en het gedrag ( [minderjarige] is al langere tijd driftig en doet andere kindjes pijn op de peuterspeelzaal) zijn er zorgen over beginnende loyaliteitsproblematiek. Omdat niet duidelijk is waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt (ook temperament en spanningen in de opvoedsituatie kunnen een rol spelen) behoeft dit aandacht.
Naast de impact van de onrust tussen de ouders op de ontwikkeling van [minderjarige] en op zijn relatie met de ouders, maakt de Raad zich ook zorgen over dat [minderjarige] zich niet altijd veilig heeft gevoeld dan wel onveiligheid heeft meegemaakt tijdens de omgang met de vader. [minderjarige] is mogelijk op 3 november 2023 betrokken geweest bij een incident waarbij de vader zijn ex-partner zou hebben mishandeld in het bijzijn van [minderjarige] . De vader ontkent dat dit incident zou hebben plaatsgevonden, maar geeft tijdens een zitting aan dat [minderjarige] er niets van heeft meegekregen omdat hij achter de deur stond. Ondanks dat de Raad niet zeker weet wat [minderjarige] heeft meegemaakt op 3 november 2023 en de informatie over het gedrag van [minderjarige] nadien enkel van de moeder afkomstig is, heeft de verklaring van de vader de zorg dat [minderjarige] mogelijk direct of indirect getuige is geweest van verbaal en/of fysiek geweld, niet weggenomen, ook omdat door de ex-partner twee keer eerder melding is gedaan van huiselijk geweld. De vaststelling die de Raad op basis van hem bekende informatie doet is dat [minderjarige] op 3 november 2023 in ieder geval niet veilig was bij de vader. De vader erkent onvoldoende de impact hiervan op [minderjarige] en het is van belang dat hij iets doet aan het herstel van de veiligheid van de hechtingsrelatie tussen hem en [minderjarige] . De terughoudend van de moeder acht de Raad voorstelbaar, maar is tegelijkertijd niet helpend. [minderjarige] dient op te kunnen groeien met een vader van wie hij op aan kan. De moeder dient emotionele toestemming aan [minderjarige] te kunnen geven.
Bij de ouders is echter sprake van een fors wantrouwen in de bedoeling en het (opvoeders)handelen van de andere ouder. De moeder heeft ervaren dat de vader onvoorspelbaar is, dat hij over haar grenzen is gegaan en zij heeft zich onveilig gevoeld in de partnerrelatie (intiem terreur) en ook tijdens de omgang in 2021. Ook is zij bezorgd over de emotieregulatie van de vader en over zijn mogelijkheden om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] . Dit alles heeft de moeder belemmerd in de samenwerking met de vader en om [minderjarige] met een gerust gevoel onbegeleid omgang met zijn vader te laten hebben. De vader heeft de indruk dat de moeder er alles aan doet om ervoor te zorgen dat hij in het leven van [minderjarige] niet betrokken is of kan zijn en dat zij [minderjarige] tegen hem op zet. Het lukt de ouders niet om elkaar hierin voldoende gerust te stellen.
Beide ouders hebben zich, ondanks de aanwezige weerstand, voor zover als mogelijk open gesteld voor het UHA traject en de begeleiding door mevrouw [naam] . Ook hebben beide ouders hun medewerking verleend aan het raadsonderzoek. Alles bij elkaar genomen is het echter onvoldoende om de zorgen, met name over het gedrag en de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] te kunnen wegnemen. De Raad acht daarom een ondertoezichtstelling nodig.
Als doelstellingen, waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling dient te worden gewerkt, gelden dat:
- [minderjarige] met zijn beide ouders contact heeft en met beide ouders een ontspannen en gezonde (hechtings)relatie ervaart;
- [minderjarige] niet wordt belast met strijd tussen zijn ouders;
- [minderjarige] veiligheid en stabiliteit in de opvoedsituatie bij de ouders;
- [minderjarige] aansluiting vindt met leeftijdsgenootjes en er aandacht is voor de verdere ontwikkeling van zijn emotieregulatie.
Om de doelstellingen te kunnen realiseren is in de eerste plaats nodig dat er (weer) begeleide omgang plaats kan vinden tussen [minderjarige] en de vader. Op die manier zal er moeten worden gewerkt aan het creëren van meer rust en onderling vertrouwen bij de ouders. Het doel daarbij is dat er uiteindelijk sprake zal zijn van onbegeleide omgang, nu de vader daardoor meer bij [minderjarige] betrokken zal kunnen zijn. Echter dienen daarvoor nog een aantal stappen te worden doorlopen. Zo is het nodig dat er definitief duidelijkheid komt over het incident. Tevens is er opvoedingsondersteuning nodig met als doel meer zicht te krijgen op de omstandigheden en het opvoedershandelen van beide ouders. Met deze informatie kunnen hopelijk veel zorgen bij beide ouders worden weggenomen, waardoor er ruimte kan ontstaan voor samenwerking. De Raad acht het tevens van belang dat er meer zicht komt op het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] , hoe hij de relatie met zijn ouders ervaart, wat hij heeft meegekregen aan spanning en onveiligheid en of [minderjarige] baat zou kunnen hebben bij ondersteuning middels speltherapie. Tot slot acht de Raad een passende vorm van ouderschapsbemiddeling nodig, nu bij beide ouders sprake is van (hardnekkig) wantrouwen. Daarbij zal er aandacht moeten zijn voor de zorgen en de behoeften van de ouders, zal er gezocht moeten worden naar een passende vorm van samenwerking (in het belang van [minderjarige] ) en zullen er afspraken moeten worden gemaakt over een omgangsregeling die vastgelegd dienen te worden in een ouderschapsplan. Dit bij elkaar vraagt tevens dat sprake zal zijn van een strakke regievoering over de in te zetten hulpverlening door de GI.