ECLI:NL:RBZWB:2024:5076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423355 / FA RK 24/2666
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1942. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van zes maanden op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde datum gehouden, waarbij de cliënt, zijn partner, de casemanager dementie en de zoon van de cliënt aanwezig waren.

De cliënt vertoonde tijdens de behandeling symptomen van dementie en had moeite met het begrijpen van de situatie. De casemanager gaf aan dat de cliënt niet in staat is om zelfstandig te functioneren en dat er sprake is van verwaarlozing en agressie. De zoon van de cliënt steunde het verzoek tot opname, terwijl de advocaat van de cliënt zich verzette tegen de machtiging, stellende dat de cliënt niet achter de opname staat en dat er geen indicatiebesluit was overlegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, wat leidt tot ernstig nadeel voor hemzelf en zijn omgeving. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om dit nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft daarom besloten om de gevraagde machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, tot en met 24 december 2024. De beschikking is mondeling gegeven door rechter B. Benjaddi en schriftelijk uitgewerkt op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423355 / FA RK 24/2666
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 24 juni 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in
artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1942 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. B.I. van Vugt te Roosendaal

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 11 juni 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de aanvraag van 6 juni 2024;
- de medische verklaring van 5 juni 2024;
- het zorgplan actief van 6 juni 2024;
- het op 24 juni 2024 ontvangen indicatiebesluit art. 3.2.3 van de Wlz.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 juni 2024, aan voormeld woonadres.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- de partner van cliënt;
- mevrouw [naam 1], casemanager dementie;
- de zoon van cliënt via een telefonische verbinding.

2.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van zes maanden.

3.Standpunten

3.1
Op de vraag aan cliënt of hij weet wat er aan de orde is spreekt hij over het ’s ochtends de straat oversteken, dat hij steeds aan dezelfde kant van de weg blijft lopen, over iemand in de buurt die zich overal mee bemoeit, over carnaval vieren. Wanneer de behandelend rechter vervolgens vraagt of hij pas carnaval heeft gevierd antwoordt cliënt “nee, want er was iets anders aan de hand, toen werd mijn zoon geboren”. De behandelend rechter vraagt daarop hoeveel zoons hij heeft. Cliënt antwoordt daarop “ik heb de beschikking over ongeveer twintig zoons”. Op de vraag hoe zijn dag invulling eruit ziet spreekt cliënt opnieuw over de buurtbewoner die zich overal mee bemoeit, over het wachten op een moment waarop hij rustig de straat kan oversteken en over een kortere route die hij wilde nemen. Verder spreekt hij over een nauwe doorgang waar hij is gevallen, dat hij in het ziekenhuis is geweest en dat hij daar heelhuids weer uit gekomen is. De behandelend rechter stelt cliënt meermalen de vraag of hij zich erin kan vinden om in een zorgaccommodatie te gaan wonen. Cliënt reageert daarop in eerste instantie met “nee”. Vervolgens merkt hij op “als het noodzakelijk zou zijn wel”. Op de daaropvolgende vraag van de behandelend rechter of het volgens hem noodzakelijk is antwoordt cliënt “zo lang ik vrij ben zoek ik mijn weg.”
3.2
De casemanager dementie brengt naar voren dat bij cliënt in december 2022 de diagnose dementie is gesteld. Cliënt kent stoornissen in het korte en lange termijn geheugen. Ook is er sprake van achterdocht, met name richting zijn partner. Daarnaast is betrokkene bekend met een TIA en hypertensie. Uit een contact met de wijkzuster is haar gebleken dat het niet lukt om ambulant zorg in de situatie van cliënt in te zetten. Feitelijk is zij als casemanager de enige professional die door cliënt wordt toegelaten, inmiddels is zij gedurende een tweetal jaren betrokken. Cliënt is niet in staat zijn dag zelf te organiseren, daarin heeft hij continu ondersteuning/aansturing nodig. Tevens is hij bekend met incontinentie. Ook daarvoor heeft hij hulp en begeleiding nodig. Cliënt beschikt over een erg beperkt netwerk en hij laat externe professionele zorg niet toe. Daardoor is hij voor hulp en ondersteuning voornamelijk op zijn partner aangewezen. Voor zover die hulp gericht is op zijn medicatiegebruik wordt deze door cliënt onvoldoende geaccepteerd.
De casemanager geeft aan dat cliënt op het moment van de mondelinge behandeling een rustige indruk maakt. Mogelijk is daarvan de reden dat hij de aanleiding van het bezoek aan hem niet helemaal begrijpt. Zij heeft als casemanager cliënt ook meermalen boos en opstandig meegemaakt. Met name wanneer een zorgopname ter sprake kwam. Cliënt laat overduidelijk merken dat dit voor hem niet bespreekbaar is en dat hij ook de meerwaarde van ambulante professionele zorg, ter ontlasting van zijn partner, niet in ziet. Dit omdat hij in zijn beleving alles nog prima zelf kan en ook doet. Ook werkt hij niet mee aan dagbesteding. Gedurende het laatste half jaar is zijn toestand sterk achteruit gegaan. Zo bracht hij aanvankelijk per fiets regelmatig een bezoek aan zijn favoriete café. Cliënt viel echter steeds vaker, wist hij de weg niet goed meer en werd hij dan door buren of door de politie terug naar huis gebracht. Inmiddels is zijn fiets weggedaan om te voorkomen dat hij opnieuw valt. Er is daarnaast sprake van toenemende boosheid en agressie van cliënt naar zijn partner en naar spullen. Dit vormt een extra belasting voor zijn partner, nu zij daardoor extra waakzaam dient te zijn. De casemanager geeft aan dat zij het voorliggend verzoek ondersteunt en dat, indien daarop toewijzend mocht worden beslist, er voor cliënt naar verwachting binnen zeer afzienbare tijd een plek in een zorgaccommodatie beschikbaar zal komen.
3.3
De zoon van cliënt merkt op dat hij denkt, gelet op het ziektebeeld van zijn vader en de zorg die hij nodig heeft, waarvoor hij zich niet open stelt, dat een opname in een zorgaccommodatie noodzakelijk is.
3.4
De advocaat van cliënt voert aan dat haar cliënt niet zozeer verbaal maar wel indirect laat blijken niet achter een opname in een zorgaccommodatie te kunnen staan. Namens haar cliënt verzoekt zij daarom het voorliggend verzoek af te wijzen. Verder wijst zij erop dat bij het voorliggend verzoek geen afschrift van het door het CIZ vastgesteld indicatiebesluit op grond van art. 3.2.3 van de Wlz is gevoegd.

4.Beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening gepaard gaand met een psychische stoornis, te weten een matig-ernstige vorm van dementie, mogelijk vasculair of fronto-temporale type.
4.2
Deze psychogeriatrische aandoening die gepaard gaat met een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade voor een ander.
Cliënt is voor zijn dagelijkse verzorging en dag structuur volledig aangewezen op zijn partner. Hij accepteert geen andere ambulante (professionele) hulp en ondersteuning. Daarbij is er in toenemende mate sprake van verbale en fysieke agressie naar zijn partner en gericht op spullen. Ook is sprake van het risico voor cliënt op dwalen, op (val)gevaar en verkeers-gevaarlijk gedrag voor anderen wanneer hij zich, weliswaar niet langer per fiets, maar lopend buitenshuis begeeft. Dit bij elkaar heeft ertoe geleid dat de partner van cliënt overbelast is geraakt.
4.3
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.4
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.5
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf.
4.6
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat na de mondelinge behandeling alsnog het indicatiebesluit, gedateerd 17 juni 2024, is ontvangen. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1942 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 24 december 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Benjaddi, rechter en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024 in tegenwoordigheid van Baremans als griffier, en op 3 juli 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.