3.1.In de dagvaarding vordert [eisers] dat de kantonrechter, optredend als voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt om vanaf het in deze procedure te wijzen vonnis nog een gerechtelijke procedure - in welke vorm dan ook - aanhangig te maken tegen [eisers] en/of een aan haar gelieerde onderneming (“ [eisers] -entiteit”), voor zover een dergelijke procedure direct of indirect enig verband houdt met:
een (of enige) arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eisers] of enige andere [eisers] -entiteit, daaronder mede verstaan iedere andere vorm van arbeidsverhouding, en/of
de beëindiging van deze arbeidsverhouding/-overeenkomst en/of
enige vordering/aanspraak die [gedaagde] meent te hebben op (de waarde van) het aandelenkapitaal van [eisers] en/of enige andere [eisers] -entiteit dan wel vastgoed dat al dan niet aan [eisers] of een [eisers] -entiteit toebehoort of door haar wordt gehouden, dan wel
enige (andere) rechterlijke beslissing waaraan tussen partijen gezag van gewijsde toekomt (het “procedeerverbod”),
a. aan [eisers] een machtiging af te geven tot ongedaanmaking van enig handelen van
[gedaagde] in strijd met het procedeerverbod (of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten), zoals het namens [gedaagde] intrekken van een door hem ingediend inleidend processtuk dan wel andere feitelijke- en/of rechtshandeling waarmee [gedaagde] [eisers] en/of een andere [eisers] -entiteit in rechte betrekt, dan wel
bij vonnis (en op voorhand) zelf als rechter te voorzien in enige (toekomstige) rechtshandeling die bestaat uit de ongedaanmaking van enig handelen van [gedaagde] in strijd met het procedeerverbod of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten, dan wel te bepalen dat enige uitspraak van de voorzieningenrechter in de plaats treedt van enige rechtshandeling, verklaring of uitblijvend handelen van [gedaagde] ter ongedaanmaking, dan wel
een dwangvertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW aan te wijzen die de ongedaanmakingshandeling (voor zover in de toekomst vereist) namens [gedaagde] zal verrichten, al dan niet na goedkeuring van de voorzieningenrechter, dan wel
enige andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorlopige voorziening te treffen - niet zijnde de hierna subsidiair en meer subsidiair verzochte dwangmiddelen - ter verzekering dat ieder handelen in strijd met het procedeerverbod of enig ander rechterlijk bevel tot nalaten, ongedaan wordt gemaakt;
aan overtreding van het procedeerverbod de tenuitvoerlegging van lijfsdwang ex artikel 585 lid 1 Rv te verbinden, al dan niet onder bepaling van een termijn gedurende welke de lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd, dan wel enige andere in goede justitie te bepalen vorm van lijfsdwang ter verzekering dat [gedaagde] het procedeerverbod niet overtreedt en bij overtreding overgaat tot ongedaanmaking;
aan overtreding van het procedeerverbod door [gedaagde] een door [gedaagde] aan [eiser 1] B.V. te verbeuren dwangsom te verbinden van € 5.000,- voor iedere overtreding van het verbod, te vermeerderen met € 250,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat die overtreding zal voortduren, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
zowel primair, subsidiair en meer subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, beide te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.