ECLI:NL:RBZWB:2024:5089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/02/424441 / JE RK 24-1267
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

Op 18 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van vijf minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie nog onvoldoende is verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2024 zijn de kinderen en de ouders gehoord, waarbij de kinderen hun mening hebben gegeven over de thuissituatie en de hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de GI de opdracht gegeven om de situatie van de kinderen te monitoren en passende hulpverlening te bieden. De ouders zijn verplicht om samen te werken met de hulpverlening en de zorgen over de kinderen weg te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/424441 / JE RK 24-1267
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedag 5] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) en
[de vader](hierna te noemen: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.T.K. Davidse te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 10 juli 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Nooijer van 12 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 12 juli 2024;
  • het e-mailbericht van de ouders van 16 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 juli 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Nooijer van 17 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 17 juli 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Davidse van 18 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 18 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die vooraf en apart met de kinderrechter hebben gesproken;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wonen bij de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift licht de Raad toe dat de zorgen, die overeenkomen met de zorgen uit het Raadsrapport van juli 2021, ondanks de ingezette hulpverlening blijven bestaan. De ouders geven aan dat zij openstaan voor hulpverlening en hebben in het verleden ook tijdelijk van de hulpverlening kunnen profiteren, maar er is nog onvoldoende verbetering in de (thuis)situatie van de kinderen te zien. Dit omdat de ouders de hulpverlening stoppen of de hulpverlening om een andere reden niet wordt voortgezet. Het is voor [jeugdhulp] en de Raad niet duidelijk geworden hoe de ouders de zorgen over de kinderen hebben weggenomen. Ook blijven de ouders de oorzaak van de situatie buiten zichzelf leggen en (h)erkennen zij de zorgen onvoldoende. Het is lastig voor de ouders om hun eigen aandeel te zien. In de periode van 2018 tot juli 2024 zijn er zestien meldingen bij Veilig Thuis gemaakt door buurtbewoners en professionals met als kern dat er vermoedens zijn van een onveilige thuissituatie door verbaal geweld van de moeder richting de vader en de kinderen. Ook komt in de meldingen naar voren dat er sprake is van een omgedraaid dag- en nachtritme, waarbij de kinderen tot laat in de avond te horen zijn. Verder maakt de Raad zich zorgen om de disbalans in de draagkracht en draaglast van de ouders en de veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen zijn gesloten, alert, gespannen en schrikachtig. Bij [minderjarige 1] is hoogbegaafdheid vastgesteld. Ook heeft zij last van dwangmatige handelingen, trekt zij zich terug op school en zijn haar schoolresultaten gedaald. [minderjarige 1] heeft op korte termijn hulp nodig. Daarnaast merkt de Raad nog op dat de moeder zowel tijdens een huisbezoek van [jeugdhulp] als tijdens het gesprek met de Raad in het bijzijn van de kinderen emotioneel heftig reageert, waarbij het de moeder onvoldoende lukt om rekening te houden met het effect daarvan op de kinderen. De Raad stelt dat er continuïteit in de hulpverlening nodig is, zodat de zorgelijke kindsignalen verdwijnen en er geen nieuwe meldingen meer worden gemaakt. Het is belangrijk dat er iemand in het gezin gaat meekijken naar de communicatiepatronen in het gezin en tussen de ouders onderling, de interactie tussen de ouders en de kinderen en of de kinderen echt veilig zijn binnen het gezin.
4.2.
Namens de ouders verzoekt de advocaat primair om het verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de advocaat om de zaak voor de duur van zes maanden aan te houden. De ouders staan immers open voor hulpverlening en zijn bereid om de hulpverlening vanuit [jeugdhulp] voort te zetten. Sinds 2021 hebben de ouders al veel stappen gezet, zoals blijkt uit de overgelegde stukken. De advocaat stelt dat de zorgen uit het Raadsrapport niet zodanig actueel en concreet zijn dat die zorgen een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Op basis van de melding van mei jl. kan niet worden geconcludeerd dat er geen verbetering in de (thuis)situatie is. Verder is het niet zo dat de ouders de zorgen ontkennen. De ouders zien vooral ook dat de situatie is verbeterd. Het klopt dat er eerder tussen de ouders werd geroepen en geschreeuwd. Dit had te maken met de overbelasting van de moeder en de slaapproblematiek van de vader, waar nu zicht op is. De ouders hebben relatietherapie gevolgd als gevolg waarvan de communicatie, samenwerking en planning is verbeterd. De zorgen over de schoolresultaten van [minderjarige 1] hebben te maken met haar hoogbegaafdheid, waarvoor de ouders hulp hebben gezocht. Zo hebben zij de coach van de basisschool benaderd. De ouders vinden het zeer belangrijk dat [minderjarige 1] passende begeleiding gericht op de hoogbegaafdheid krijgt. De hulp die de middelbare school van [minderjarige 1] biedt, is niet passend. Het opnieuw uitvoeren van een diagnostisch onderzoek zal, gelet op de wachtlijsten, niet direct helpend zijn. Daarbij doet dat niets af aan de eerder gestelde diagnose van hoogbegaafdheid. Verder worden in de schoolrapporten van de andere drie kinderen geen zorgen genoemd en volgt uit het dossier van de GGD en de kinderarts dat het goed gaat met [minderjarige 5] en dat hij een goede groeicurve laat zien. Tot slot benoemt de advocaat dat de moeder uitgebreid door de GGZ is onderzocht en dat zij geen persoonlijkheidsproblematiek heeft.
Zelf hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling aangevuld dat zij werden verrast door het verzoek tot onderzoek door [jeugdhulp] tijdens de jeugdbeschermingstafel en de uitkomst van het Raadsonderzoek. Juist omdat de ouders meewerken aan de hulpverlening vanuit [jeugdhulp] en er in januari 2024 tijdens een overleg concrete afspraken waren gemaakt. Wel merken de ouders in dat kader op dat zij hadden verwacht dat [jeugdhulp] meer inhoudelijke hulpverlening zou bieden en dat er niet slechts zou worden gesproken over praktische zaken en de veiligheidsvoorwaarden. Volgens de ouders is de hulpverlening nog niet echt gestart. Verder erkennen de ouders dat er sprake is geweest van een mindere periode met ruzies tussen de ouders, maar stellen zij dat de (thuis)situatie ten opzichte van 2021 erg is verbeterd. Zo hebben zij relatietherapie gevolgd, is de gezinsplanning en de taakverdeling tussen de ouders verbeterd, is er bij de vader een slaaponderzoek uitgevoerd en is de vader van baan gewisseld. De overbelasting en vermoeidheid van de moeder is hierdoor verminderd en daarmee ook de ruzies tussen de ouders. Wat betreft de meldingen over geluidsoverlast geven de ouders aan dat het huis erg gehorig is en dat het geluiden van een opgroeiend gezin met pubers zijn. Dat er sprake zou zijn van ruzies en een negatieve communicatie richting de kinderen is niet waar. Verder merken de ouders in dit kader op dat de melder in de oude woonplaats nauwe contacten met de melder in de nieuwe woonplaats heeft. Desgevraagd bevestigt de moeder tot slot dat zij tijdens het gesprek bij de Raad heftig op het Raadsrapport heeft gereageerd. Dat gebeurt thuis zo goed als nooit. De moeder is rustig met de kinderen en heeft veel geduld.
4.3.
De GI geeft aan dat er per direct in ieder geval één vaste jeugdbeschermer beschikbaar is voor het gezin.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter vertelt [minderjarige 1] dat zij volgend jaar naar havo 3 gaat, omdat zij vwo 2 erg moeilijk vindt. Dit heeft ermee te maken dat [minderjarige 1] hoogbegaafd is. [minderjarige 1] krijgt hulp op de middelbare school, maar de middelbare school is minder gespecialiseerd in hoogbegaafdheid dan de oude basisschool van [minderjarige 1] . Op de basisschool was er een coach, die echt verstand van hoogbegaafdheid had. Zij werkt niet op de middelbare school van [minderjarige 1] en kan haar daarom nu niet meer begeleiden. Verder vindt [minderjarige 1] het gezellig thuis. Vorig jaar ging het een periode minder goed thuis. Er waren ruzies tussen de ouders, er werden veel meldingen gedaan en [minderjarige 1] voelde zich niet gehoord door de hulpverlening. Die situatie is nu verbeterd. Het is rustiger thuis. Ook vond [minderjarige 1] het fijn om met de hulpverlener van [jeugdhulp] te gaan wandelen. Verder vindt [minderjarige 1] het vervelend dat de buren zich erg bemoeien met het gezin en snel klagen over geluidsoverlast en dat er veel meldingen bij Veilig Thuis zijn gemaakt. De inhoud van de meldingen kloppen niet en zijn onterecht. Er is geen sprake van geluidsoverlast. Ook klopt het niet dat het gezin nooit buitenkomt. Afhankelijk van de context denkt [minderjarige 1] dat het wellicht voor rust zou kunnen zorgen als er iemand in het gezin gaat meekijken en helpen.
4.5.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige 2] aan dat het thuis goed gaat en dat het niet nodig is dat er iemand in het gezin komt meekijken en helpen. Het ging een tijdje minder goed thuis, maar nu is het beter en rustiger thuis. De gesprekken die [minderjarige 2] met de hulpverlener van [jeugdhulp] heeft gevoerd, vond [minderjarige 2] wel oké. [minderjarige 2] heeft achteraf van haar ouders gehoord dat de hulpverlener [minderjarige 2] niet gelooft, waardoor Bente zich niet serieus genomen voelt. Daar is [minderjarige 2] achteraf boos en teleurgesteld over. Verder is de aanbouw van het huis erg gehorig, wat maakt dat [minderjarige 2] het niet terecht vindt dat de buren meldingen over geluidsoverlast hebben gedaan. De buren doen deze meldingen enkel voor zichzelf, zodat zij meer rust hebben. Zij zijn nooit aan de deur geweest. [minderjarige 2] is dan ook boos op de buren. Tot slot geeft [minderjarige 2] aan dat zij geen gesprekken meer met de hulpverlening wil. Zij heeft daar last van en heeft het gevoel dat zij niet wordt geloofd.
5.
De beoordeling
Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 BW. Zij zal het verzoek voor zes maanden toewijzen en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht van de GI stellen met ingang van 18 juli 2024 en tot 18 januari 2025 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij maakt zich zorgen over hun veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling nu de kinderen signalen laten zien die zouden kunnen duiden op het ervaren van onveiligheid in de thuissituatie. Zo laten de kinderen schrikachtig gedrag op school zien en zijn zij gesloten over de thuissituatie en hetgeen in hen omgaat. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat er sinds 2018 zestien meldingen bij Veilig Thuis door zowel buurtbewoners als professionals en zowel in de oude als in de nieuwe woonplaats van het gezin zijn gemaakt, waarbij de meest recente melding van 6 mei 2024 is. Het is opvallend dat deze meldingen in de kern overeenkomen te weten dat er vermoedens zijn van onveiligheid in de thuissituatie door verbaal geweld (schreeuwen/schelden) tussen de ouders en richting de kinderen en dat het dag- en nachtritme van het gezin is omgedraaid. Daarbij komt dat de kinderrechter vaststelt dat er sprake is (geweest) van een disbalans in de draagkracht en draaglast van de ouders. Dat het een periode minder goed is gegaan, er sprake was van overbelasting bij met name de moeder en dat er ruzies tussen de ouders waren, hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd.
De kinderrechter merkt ook op dat zij ziet dat de ouders, met de inzet van de hulpverlening, stappen in de goede richting hebben gezet en dat zij bereid zijn om die positieve ontwikkelingen te bestendigen. De ouders willen het beste voor hun kinderen en zijn als ouders ook goed bereikbaar voor bijvoorbeeld de school en de GGD.
Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat het patroon waarin vanuit verschillende kanten zorgen worden geuit en meldingen worden gemaakt te langdurig is en de positieve ontwikkelingen nog te pril zijn om – zoals verzocht door de advocaat van de moeder – het verzoek af te wijzen dan wel aan te houden. Het belangrijkste is dat de meldingen stoppen en dat er zicht komt op het gezin en op wat er wel en niet klopt van de meldingen. Juist nu de ouders de inhoud van de meldingen betwisten. De kinderrechter geeft de ouders daarom de kans om binnen de ondertoezichtstelling te laten zien dat zij de zorgen over de kinderen kunnen wegnemen en de positieve ontwikkelingen kunnen voortzetten.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders weliswaar bereid zijn om de hulpverlening te accepteren en in het verleden ook veelvuldig hulpverlening hebben geaccepteerd, maar dat zij onvoldoende van de aangeboden hulpverlening hebben kunnen profiteren en de (thuis)situatie van de kinderen op dit moment nog onvoldoende is verbeterd. Dit maakt dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] weg te nemen. Daarom is er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • De kinderen groeien op in een liefdevolle, (emotioneel) veilige, rustige en voorspelbare opvoedomgeving;
  • De draagkracht en draaglast van ouders zijn in balans;
  • Ouders werken mee aan de hulpverlening, komen afspraken na, laten hen binnen en volgen tips en adviezen op;
  • De kinderen voelen emotionele toestemming vanuit ouders om met derden over hun gevoelens en gedachten te praten, ook als het over de thuissituatie gaat;
  • [minderjarige 1] en ouders werken mee aan diagnostisch onderzoek en volgen eventuele hulpverleningsadviezen op.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] weg te nemen. De kinderrechter verzoekt de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van de kinderen te monitoren. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij zicht krijgt op de (thuis)situatie, de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, de opvoedvaardigheden van de ouders, de communicatiepatronen in het gezin en tussen de ouders onderling en op de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen. Dit kan mogelijk door de inzet van IPT of videohometraining. Ook moet volkomen duidelijk worden wat er wel en niet klopt van de meldingen en zal, eventueel met hulp van een wijkagent, het gesprek met de buren die melden moeten worden aangegaan. Het doel is dat de meldingen gaan stoppen. Daarnaast verwacht de kinderrechter dat de GI passende hulpverlening voor in ieder geval [minderjarige 1] zal inzetten. Dit vindt de kinderrechter zeer belangrijk, omdat [minderjarige 1] op dit moment geen passende begeleiding gericht op haar hoogbegaafdheid lijkt te krijgen. In dat kader is het van belang dat de GI onderzoekt of de coach van de basisschool [minderjarige 1] kan ondersteunen of dat er andere specialistische hulp moet worden ingezet. Verder vindt zij het belangrijk dat de kinderen een vertrouwenspersoon en/of steunfiguur binnen het netwerk, dan wel school of hulpverlening hebben om mee te kunnen praten.
Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij blijven werken aan hun onderlinge communicatiepatronen. Ook wil de kinderrechter zien dat de draagkracht en draaglast van de ouders (de moeder) in balans is en dat het de ouders lukt om rust, veiligheid en stabiliteit voor de kinderen te creëren. In dat kader moet duidelijk worden of er bij de moeder naast overbelasting mogelijk ook sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Hoewel door en namens de moeder is aangegeven dat zij eerder uitgebreid is onderzocht door de GGZ, lijkt het de kinderrechter gezien de emotionele reacties die de moeder bij de hulpverlening en de Raad heeft laten zien raadzaam om hier opnieuw met de GGZ dan wel de huisarts over in gesprek te gaan. Tot slot verwacht de kinderrechter dat de ouders met de GI en de hulpverlening blijven samenwerken om zicht te geven op de thuissituatie en de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.
5.7.
Nu het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voor de duur van zes maanden zal worden toegewezen en het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden, verzoekt de kinderrechter de GI om uiterlijk twee weken voor de nader te noemen pro forma datum per brief te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de stand van zaken. De kinderrechter verzoekt aan de Raad om voor die pro forma datum haar nadere standpunt over het resterende deel van het verzoek kenbaar te maken en te berichten of het restantverzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 18 juli 2024 en tot 18 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling aan tot
13 december 2024 PRO FORMAen verzoekt de GI om voor deze datum te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de stand van zaken en verzoekt de Raad haar nadere standpunt over het resterende deel van het verzoek kenbaar te maken en te berichten of het restantverzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork, griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.