ECLI:NL:RBZWB:2024:5090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/02/424138 / JE RK 24-1220
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met aandacht voor de ontwikkeling en veiligheid

Op 18 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van twee maanden, met ingang van 12 augustus 2024 tot 12 oktober 2024. De zaak werd behandeld in het kader van een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die de ondertoezichtstelling had aangevraagd. De moeder van de minderjarige was aanwezig bij de mondelinge behandeling, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader niet verscheen, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 12 augustus 2022 onder toezicht staat en dat de ontwikkeling van het kind op dit moment goed verloopt. Er zijn echter zorgen over de vader, die in het verleden verbaal agressief is geweest en niet openstaat voor hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor een korte periode te verlengen om de situatie zorgvuldig af te sluiten en om de GI de ruimte te geven om afspraken te maken met de ouders en de ontwikkeling van de minderjarige te blijven volgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/424138 / JE RK 24-1220
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg.
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 27 juni 2024 van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 27 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 augustus 2022 en tot 12 augustus 2023.
2.4.
Bij beschikking van 12 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 12 augustus 2023 en tot 12 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, waarbij de GI verzoekt om de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden toe te wijzen en het resterende deel van het verzoek, te weten voor de duur van zes maanden, aan te houden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek, maar begrijpt het ook als de maatregel voor een kortere periode wordt verlengd. De GI was voornemens om geen verlengingsverzoek in te dienen. Het gaat goed met [de minderjarige] en de GI heeft vertrouwen in de moeder en haar opvoedvaardigheden. De GI stelt dat het patroon van aantrekken en afstoten tussen de ouders niet te doorbreken is, maar dat er wel sprake van een stabiele situatie was. Dit tot de escalatie op 1 juni 2024, wat ertoe heeft geleid dat de GI alsnog een verlengingsverzoek heeft ingediend. Bij het ophalen van [de minderjarige] is de vader verbaal agressief richting de moeder geworden. Later is de vader ook nog over de schutting van de moeder geklommen. Naast dat de politie bij dit incident betrokken is geweest, is [de minderjarige] ook oor- en ooggetuige geweest. Na de escalatie op 1 juni jl. is de omgang tussen [de minderjarige] en de vader gewijzigd. Anders dan voorheen haalt opa vaderszijde (hierna: opa vz) [de minderjarige] elke donderdag van de opvang op, waarna de vader [de minderjarige] bij opa en oma vz kan zien. Met opa vz en de moeder is de GI van mening dat dat goed verloopt. Verder hebben de ouders via de Whatsappgroep zakelijk contact over [de minderjarige] en dat verloopt ook goed. De GI zal niet meer inzetten op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. Het SCHIP-traject is ingezet, maar niet van de grond gekomen. De vader staat niet open voor (individuele) hulpverlening en heeft, vanwege andere prioriteiten, veelvuldig de afspraken met de hulpverlening afgezegd.
De komende periode wil de GI de ondertoezichtstelling gaan afsluiten. De GI wil borgen, (minimale) afspraken met de ouders maken om een nieuwe escalatie te voorkomen en kortdurend opvolgen hoe het met [de minderjarige] gaat en hoe beide ouders afzonderlijk van elkaar het ouderschap vormgeven. De vraag is echter wel in hoeverre een (uitgebreid) borgingsplan helpend gaat zijn en in hoeverre het een gezamenlijk gedragen borgingsplan gaat zijn. Teveel afspraken zorgt juist voor strijd tussen de ouders. Daarbij komt dat het de vader onvoldoende lukt om zich aan afspraken te houden. Vanwege de vakantieperiode is het voor de GI niet haalbaar om de ondertoezichtstelling voor de aflooptermijn af te ronden. De GI wil de ondertoezichtstelling goed afsluiten en ook proberen de vader persoonlijk te spreken.
4.2.
Namens de moeder verzoekt de advocaat primair om het verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij om het verzoek voor een kortere periode toe te wijzen. Er is geen sprake meer van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . De eerste twee doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. [de minderjarige] ervaart veiligheid en voorspelbaarheid en er zijn geen zorgen over haar ontwikkeling. Ook heeft [de minderjarige] contact met de vader. Dit contact vindt sinds 1 juni 2024 in het bijzijn van opa en oma vz plaats. Ook de zakelijke communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] verloopt goed. Het derde doel ziet op de vader. Het heeft volgens de advocaat geen zin om de ondertoezichtstelling te verlengen om te proberen dit doel te behalen, nu de vader al twee weken geen contact met de GI heeft en ook niet openstaat voor hulpverlening. Verder is het de vraag of een borgingsplan meerwaarde heeft. Als dat al zo zou zijn, is er geen halfjaar nodig om een borgingsplan te maken. Dit kan voor de aflooptermijn op 12 augustus 2024. Ook heeft het geen meerwaarde om de situatie (kortdurend) op te volgen. De situatie (van de vader) kan zomaar escaleren. Ook met de ondertoezichtstelling heeft de GI de escalatie van 1 juni 2024 niet kunnen voorkomen.
De moeder vult nog aan dat de vader op 1 juni jl. bedreigingen richting de moeder heeft geuit toen zij [de minderjarige] kwam ophalen. Tijdens het incident moesten opa en oma vz ingrijpen, waarna de vader naar het huis van de moeder is gegaan, over de schutting is geklommen en de hond heeft meegenomen. Later op de avond is de vader teruggekomen en heeft hij op de deuren gebonkt en de moeder wederom bedreigd. De moeder en [de minderjarige] zijn hiervan geschrokken. Nadat de moeder de politie had gebeld, is de vader weggegaan. Verder geeft de moeder aan dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader in het bijzijn van opa en oma vz nu goed en veilig verloopt. Dat [de minderjarige] veilig is, vindt de moeder het belangrijkst.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 BW. Zij zal het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor twee maanden toewijzen met ingang van 12 augustus 2024 en tot 12 oktober 2024. Het resterende deel van het verzoek zal de kinderrechter afwijzen. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] sinds 12 augustus 2022 onder toezicht van de GI staat en dat het op dit moment goed met haar en haar ontwikkeling gaat. In de afgelopen jaren is ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het doorbreken van het onderlinge patroon van aantrekken en afstoten. Om dit te bereiken is het SCHIP-traject ingezet, hetgeen onvoldoende van de grond is gekomen. Het is duidelijk geworden dat er niet meer zal worden geïnvesteerd in het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. De ouders hebben een zakelijk en parallel contact als het gaat om [de minderjarige] en dat gaat goed. Verder ziet de kinderrechter dat de moeder veel stappen heeft gezet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ook de GI aangegeven dat zij vertrouwen heeft in de moeder en haar opvoedvaardigheden. Wat betreft de vader is het de kinderrechter gebleken dat er periodes zijn dat het minder goed gaat met de vader en hij uit het niets kan worden getriggerd, waarna de situatie kan escaleren. Zo heeft er op 1 juni jl. in het bijzijn van [de minderjarige] een escalatie tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij de moeder is bedreigd door de vader. Dat vindt de kinderrechter zorgelijk. Zij merkt dan ook op dat het, mede in het belang van [de minderjarige] , op de weg van de vader ligt om zelf met (individuele) hulpverlening aan de slag te gaan voor de momenten dat hij getriggerd raakt. Verder is na die escalatie het contact tussen [de minderjarige] en de vader gewijzigd. Op dit moment zien [de minderjarige] en de vader elkaar op donderdag in het bijzijn van opa en oma vz. Dat verloopt goed en lijkt op dit moment ook het meest in het belang van [de minderjarige] . Tegelijkertijd stelt de kinderrechter vast dat deze situatie nog erg pril is. Ook is zij van oordeel dat de ondertoezichtstelling zorgvuldig moet worden afgesloten. Om de ondertoezichtstelling zorgvuldig te kunnen afsluiten, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor een korte periode tot 12 oktober 2024 verlengen en het resterende deel van het verzoek afwijzen. Gelet op de vakantieperiode biedt dit de GI de ruimte om de situatie te borgen, (minimale) afspraken met de ouders te maken voor zover de GI dit nodig acht, met beide ouders een persoonlijk (afsluitings)gesprek te voeren en om kortdurend op te volgen hoe het met [de minderjarige] gaat en hoe beide ouders het ouderschap vormgeven.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 12 augustus 2024 en tot 12 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork, griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.