Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van een klager over de inbeslagname van zijn Audi A4. De klager, die de auto op 1 maart 2024 in Duitsland had gekocht, verzocht om opheffing van het beslag, omdat hij meende dat de inbeslagname onterecht was. Hij stelde dat de auto in beslag was genomen vanwege openstaande boetes, maar de rechtbank oordeelde dat de inbeslagname was gebaseerd op verlopen kentekenplaten. De klager had op 9 april 2024 met deze verlopen platen gereden en had geen actie ondernomen om de registratie van de auto in orde te maken. De officier van justitie stelde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien de omstandigheden en het feit dat de klager eerder in aanraking was gekomen met de politie voor soortgelijke overtredingen.
De rechtbank overwoog dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De klager had geen objectieve aanknopingspunten aangedragen om de waarde van de Audi vast te stellen, en de rechtbank achtte het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat de klager had geweten dat hij zonder geldige kentekenplaten reed en hij eerder voor een soortgelijke overtreding was bestraft. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.