Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
2.3 Kennis en ervaring
- Ingeval van overlijden van [eiser] is in de periode 02-2020 t/m 12-2027 de bruto schuld (eventuele vermogensopbouw is buiten beschouwing gelaten) hoger dan het maximaal verantwoorde hypotheekbedrag van EUR 243.215,00. Op 02-2020 bedraagt de bruto schuld EUR 271.000,00.
- In geval van een tussentijds overlijden van [de echtgenoot] blijft de bruto schuld (eventuele vermogensopbouw is buiten beschouwing gelaten) gedurende de looptijd onder het hypotheekbedrag dat maximaal verantwoord is.
De afwikkeling van uw meegroeipolis
Hoi [gedaagde sub 1] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
Voor wat betreft het afsluiten van de nieuwe overlijdensrisicoverzekering, heeft [gedaagde sub 2] gehandeld als assurantietussenpersoon. Ook een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot kan worden verwacht. Het is de taak van de assurantietussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. De reikwijdte van de op de assurantietussenpersoon rustende zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht, de belangen van de cliënt (voor zover die kenbaar zijn voor de tussenpersoon) en de overige omstandigheden van het geval.
De ratio van deze bepaling is dat de schuldenaar wordt beschermd tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. In dit geval was [gedaagde sub 2] er, door het telefoongesprek naar aanleiding van de e-mail van 7 april 2020, kennelijk van op de hoogte dat het onzeker was of er dekking bestond onder de (beoogde) nieuwe overlijdensrisicoverzekering. [gedaagde sub 2] had zelf op eenvoudige wijze kunnen controleren of dit het geval was, hetgeen ook op haar weg lag om te doen. Onder deze omstandigheden kan zij [eiser] niet verwijten dat zij het ontbreken van dekking onder de beoogde nieuwe verzekering eerder had moeten ontdekken en moeten melden.
vanaf het moment dat gedaagden in verzuim zijn”. [gedaagde sub 2] heeft daartegen het verweer gevoerd dat onduidelijk is welk moment daarmee wordt bedoeld. Aangezien op dit verweer door [eiser] niet is gereageerd en bovendien niet is gesteld of gebleken wanneer [gedaagde sub 2] volgens [eiser] precies in verzuim is geraakt, slaagt dit verweer. De wettelijke rente over het bedrag van € 121.500,00 wordt daarom toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.