ECLI:NL:RBZWB:2024:513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
02-041897-22 / 02-070803-22 (gevoegd) en 02-141709-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Pellikaan
  • M. Combee
  • A. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen en afpersing van minderjarigen met overschrijding van de redelijke termijn

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en afpersing. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 17 januari 2024. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van een twaalfjarig meisje, hierna aangeduid als [slachtoffer 1], en het plegen van een straatroof in vereniging met een ander. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde verkrachting, maar dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, gezien de leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de handelingen plaatsvonden. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van afpersing wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte en een medeverdachte onder bedreiging met een vuurwapen de slachtoffers dwongen tot afgifte van hun bezittingen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de op te leggen straf. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 95 dagen en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank verklaarde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk, omdat deze al in een andere zaak was ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-041897-22 / 02-070803-22 (gevoegd) en 02-141709-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [plaats]
verblijvende te [verblijfplaats]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 17 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De zaken onder de parketnummers 02-041897-22 en 02-070803-22 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
02-070803-22:
Primair: verdachte op 10 december 2021 in Tilburg samen met een ander [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ), die toen twaalf jaar oud was, heeft verkracht.
Subsidiair: verdachte samen met een ander ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, heeft gepleegd met [slachtoffer 1] die toen twaalf jaar oud was.
02-041897-22:
verdachte op 16 februari 2022 in Tilburg samen met een ander een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) met (bedreiging met) geweld twee mobiele telefoons, een tasje en een muts zijn afgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-070803-22:
Volgens de officier van justitie staat vast dat [slachtoffer 1] verdachte en medeverdachte op
10 december 2021 heeft gepijpt. Volgens [slachtoffer 1] was dit niet vrijwillig. [slachtoffer 1] heeft echter wisselend verklaard over waar de dwang daartoe uit bestond. Tijdens haar laatste studioverhoor heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat werd gezegd: “kom, kom”, en dat zij naar verdachte werd geduwd. [slachtoffer 1] zegt zelf niet eenduidig dat er sprake was van psychisch overwicht. Op basis hiervan is de officier van justitie er niet van overtuigd dat [slachtoffer 1] werd gedwongen om verdachte en medeverdachte te pijpen. [slachtoffer 1] heeft ook wisselend verklaard over het tonen van een vuurwapen en heeft in haar laatste studioverhoor verklaard dat haar een vuurwapen werd getoond terwijl haar werd gezegd dat zij niks mocht zeggen. Het tonen van het vuurwapen was daarom niet gericht op het dwingen tot pijpen. De officier van justitie komt dan ook tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting.
De officier van justitie stelt vervolgens de vraag of het pijpen ontuchtig is geweest. [slachtoffer 1] was destijds twaalf jaar oud en verdachte en medeverdachte waren respectievelijk zestien en vijftien jaar oud. Er was geen sprake van een affectieve relatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte en het pijpen heeft plaatsgevonden op de bovenste verdieping van een flat waar zij niks te zoeken hadden. Ook wanneer [slachtoffer 1] het pijpen zelf zou hebben gewild, dan bepaalt de wetgever dat zij, gelet op haar leeftijd, hiertegen beschermd moet worden. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
02-041897-22:
De officier van justitie stelt dat de straatroof wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte is meerdere keren gevraagd om over dit feit te verklaren. De rechtbank heeft verdachte ook gewezen op de verschillende aanwezige belastende verklaringen, op de processen-verbaal van bevindingen, op de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 2] en van die van de ouders van [slachtoffer 3] en op de goederen die bij verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen. Dit alles roept om een uitleg. Verdachte wil hier geen verklaring voor geven, zodat de rechtbank volgens de officier van justitie niet anders kan dan het feit wettig en overtuigend bewezen verklaren. De officier van justitie is van mening dat het geweld ook bewezen kan worden verklaard. Er is een wapen gebruikt en er is munitie getoond. [slachtoffer 3] heeft het over een vuurwapen, hij heeft zelfs concreet verklaard dat hij vermoedt dat het een Glock was. Bij verdachte is een opbergkoffer voor een vuurwapen met een instructieboekje van een Glock aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-070803-22:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair tenlastegelegde verkrachting omdat hier het wettig en overtuigend bewijs voor ontbreekt. De verklaringen van [slachtoffer 1] en van haar vriendin [naam 1] kunnen niet als betrouwbaar worden bestempeld en zijn niet geloofwaardig. De officier van justitie heeft zich eerder op 7 april 2022 en 4 mei 2022 op het standpunt gesteld dat er voor wat betreft de verkrachting onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn. Ook het gerechtshof in Den Bosch heeft enkel voor het subsidiaire feit de ernstige bezwaren aangenomen.
[slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen afgelegd en iedere verklaring is op essentiële onderdelen anders. Deze inconsistentie op essentiële onderdelen in samenhang bezien met de andersluidende verklaringen van anderen, waaronder de verklaringen van verdachte en van medeverdachte, maakt dat er met recht getwijfeld kan worden aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer 1] . De verdediging verwijst onder andere naar het spraakbericht van 13 december 2021 dat is aangetroffen op de telefoon van [slachtoffer 1] , waaruit opgemaakt kan worden dat er helemaal geen wapen is geweest bij de vermeende tenlastegelegde verkrachting. Ook is er geen wapen te zien op de video’s die zijn gemaakt. Over de aanwezigheid van het wapen en over haar leeftijd heeft [slachtoffer 1] wisselende verklaringen afgelegd.
Ook buiten de reeds aangehaalde punten zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] op andere onderdelen strijdig met elkaar, strijdig met de verklaringen van verdachte en medeverdachte, met die van getuigen en met de bevindingen in de telefoon van [slachtoffer 1] . De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn niet consistent, op onderdelen leugenachtig en in ieder geval niet betrouwbaar.
Ook de verklaringen van [naam 1] , de vriendin van [slachtoffer 1] die getuige zou zijn geweest van het feit, zijn wisselend, maar ook anders dan dat [slachtoffer 1] heeft verklaard. De verdediging komt dan ook tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [slachtoffer 1] werd gedwongen tot het pijpen van verdachte.
Voorts stelt de verdediging dat het de vraag is of de eventuele bewijsbare handeling, het pijpen, is aan te merken als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 245 Wetboek van Strafrecht (Sr). Seksueel experimenteer gedrag mag hier nooit onder vallen. [slachtoffer 1] was op 10 december 2021 twaalf jaar oud en verdachte zestien jaar oud, hetgeen een gering leeftijdsverschil is. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] had gezegd dat zij 15 of 16 jaar oud was. Zij zag er ouder uit en was al bezig met seks zo blijkt uit het procesdossier. Van verdachte kan niet worden verwacht dat hij onderzoek doet naar de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] . Het initiatief voor het pijpen zou bovendien volgens verdachte en medeverdachte van [slachtoffer 1] zijn uitgegaan. De verdediging stelt dat het aannemelijk is dat het contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte wederzijds een vrijwillig contact is geweest en dat het ontuchtige karakter aan dat contact ontbreekt, althans dat ontuchtige karakter staat onvoldoende vast. Ook wat betreft het subsidiair tenlastegelegde dient een vrijspraak te volgen.
02-041897-22:
De verdediging stelt dat het ook in deze zaak ontbreekt aan wettig en overtuigend bewijs. Volgens de verdediging ontbreekt ieder rechtstreeks bewijs voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit. Geen van de twee in de tenlastelegging genoemde personen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft een verklaring afgelegd tegenover de politie. Met betrekking tot [slachtoffer 3] ontbreekt zelfs een aangifte. Alleen de moeder van [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan op 17 februari 2022. Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] blijkt dat zij met meerdere mensen heeft gesproken: met onder andere [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en met de vader van [slachtoffer 3] . Volgens de verdediging kan deze de auditu- verklaring niet voor het bewijs worden gebezigd. Temeer omdat de verklaring die [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd geen, althans onvoldoende steun biedt voor de verklaring van zijn moeder. [slachtoffer 2] bevestigt de aangifte van zijn moeder niet en verklaart ook niet dat er iets van hem is gestolen of afgeperst op 16 februari 2022. Als een goed later bij verdachte is aangetroffen, betekent dit niet dat dit ook gestolen is. Ook verklaart [slachtoffer 2] niet dat hij is bedreigd met een vuurwapen of met een daarop gelijkend voorwerp. De verdediging stelt dat niemand uit eigen waarneming belastend over verdachte heeft verklaard en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-070803-22
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte het feit heeft begaan, tegenover die van een verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan.
In deze zaak zijn er verklaringen van vier personen die aanwezig waren bij het gebeurde: [slachtoffer 1] , [naam 1] , medeverdachte en verdachte.
Door de verdediging wordt aangevoerd dat [slachtoffer 1] en [naam 1] wisselend en verschillend van elkaar verklaren. De rechtbank stelt vast dat ook verdachte en medeverdachte meerdere keren zijn gehoord en dat deze wisselend en verschillend van elkaar verklaren.
Uit de verklaring van zowel [slachtoffer 1] als verdachte blijkt dat zij op 10 december 2021 hadden afgesproken om te gaan chillen. [slachtoffer 1] is samen met [naam 1] naar de afgesproken plek in Tilburg gekomen en verdachte samen met medeverdachte. Vervolgens zijn zij alle vier samen bij een willekeurig flatgebouw naar binnen gegaan, omdat het slecht weer was en de deur van deze flat open was. Op enig moment is [slachtoffer 1] met verdachte en medeverdachte in het trapportaal op een hoger gelegen verdieping beland en heeft zij verdachte en medeverdachte gepijpt. Dit is ook gefilmd.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte vooraf of gedurende deze handelingen sprake is geweest van dwang (door geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 Sr.
[slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen afgelegd en in alle verklaringen heeft zij over een vuurwapen verklaard, alleen is de volgorde van handelingen en het moment waarop het vuurwapen is gebruikt, wisselend. Ook [naam 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat er een vuurwapen is gebruikt. Op basis van deze verklaringen is de rechtbank ervan overtuigd dat er een vuurwapen is gebruikt/getoond. De politie heeft op de telefoon van medeverdachte ook foto's en filmpjes aangetroffen van verdachte en medeverdachte met een vuurwapen. Deze foto's en filmpjes dateren van de periode november 2021 tot februari 2022. Evenals de officier van justitie kan de rechtbank niet vaststellen wanneer het vuurwapen is getoond en daarmee ook niet of het is gebruikt om [slachtoffer 1] te dwingen om verdachte en medeverdachte te pijpen. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf sluit de rechtbank niet uit dat er een vuurwapen is getoond om ervoor te zorgen dat zij haar mond zou houden over hetgeen er is gebeurd en dus niet om haar te dwingen om verdachte en medeverdachte te pijpen. [slachtoffer 1] is ook de enige die heeft verklaard over het duwen (richting de schaamstreek) en heeft hierover ook wisselend verklaard, gelet waarop de rechtbank niet kan vaststellen dat hierin de dwang is gelegen. Hoewel uit het gefilmde blijkt dat het hoofd van [slachtoffer 1] tijdens het pijpen is vastgehouden, is dit op zich niet specifiek doorslaggevend om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] is gedwongen tot het pijpen. Voor zover is tenlastegelegd dat er sprake is geweest van psychisch overwicht kan de rechtbank dat niet vaststellen op basis van de eigen uitgebreide verklaringen van [slachtoffer 1] .
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde verkrachting.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen die tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte hebben plaatsgevonden, een ontuchtig karakter hebben. Daarbij gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm als bedoeld in artikel 245 Sr. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de seksuele handelingen de genoemde norm geschonden heeft.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr. tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken, de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien en hun grenzen in dit opzicht goed te kunnen bepalen en/of aangeven.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen of tussen wie een affectieve relatie bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank was er in de onderhavige situatie geen sprake van deze uitzonderingssituatie. Vast staat dat [slachtoffer 1] verdachte en medeverdachte heeft gepijpt.
[slachtoffer 1] was ten tijde van de seksuele handelingen twaalf jaar oud, terwijl verdachte op dat moment zestien jaar oud was. Dat verdachte zelf nog niet was uitgerijpt, is niet relevant voor de bescherming van [slachtoffer 1] die de wet in dit geval wil bieden. Dat verdachte ten tijde van de seksuele handeling niet bekend was met de leeftijd van [slachtoffer 1] is verder irrelevant. De leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat voor een bewezenverklaring geen wetenschap bij verdachte is vereist.
[slachtoffer 1] was bovendien, zo blijkt uit het dossier, een kwetsbaar meisje met een laag IQ.
Verdachte heeft zich door [slachtoffer 1] laten pijpen, terwijl verdachte en [slachtoffer 1] geen affectieve relatie met elkaar hadden en zij elkaar niet eerder fysiek hadden ontmoet. Verdachte heeft bij de politie zelf verklaard dat er tussen hem en [slachtoffer 1] geen liefdesrelatie was en dat hij het pijpen heeft gestopt, omdat hij op dat moment een vriendin had. De rechtbank betrekt bij haar oordeel, naast de locatie en omstandigheden waaronder dit gebeurd is, ook het gegeven dat het pijpen zonder instemming van [slachtoffer 1] is gefilmd door verdachte en/of medeverdachte.
Vorenstaande omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de seksuele handeling tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte in strijd is met de genoemde sociaal-ethische norm en dat deze daarom een ontuchtig karakter heeft. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
02-041897-22:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op
16 februari 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren op die dag in het Spoorpark te Tilburg. In het Spoorpark kwamen zij verdachte en medeverdachte tegen. Zij zijn door hen gedwongen om naar het toiletgebouw aldaar te gaan en hebben onder bedreiging met een vuurwapen hun telefoons (met toegangscodes), een Louis Vuitton tasje en een Louis Vuitton muts moeten afgeven aan verdachte en medeverdachte.
De moeder van [slachtoffer 2] heeft op 16 februari 2022 eerst melding gedaan bij de politie van het tenlastegelegde feit en heeft vervolgens op 17 februari 2022 aangifte gedaan namens [slachtoffer 2] . De aangifte van de moeder van [slachtoffer 2] vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Zij zijn op 16 februari 2022 naar het Nassauplein te Tilburg gegaan, omdat de stiefvader van [slachtoffer 2] na contact met (één van) de daders had vernomen dat de telefoon van [slachtoffer 2] daar zou liggen. Op het Nassauplein aangekomen, troffen de verbalisanten in een auto [slachtoffer 3] en zijn ouders aan. Hoewel er geen aangifte is gedaan door [slachtoffer 3] (of door zijn ouders) heeft [slachtoffer 3] tegenover de politie aangegeven dat hij samen met [slachtoffer 2] in het Spoorpark was en dat hij daar is beroofd van zijn telefoon door verdachte en medeverdachte. Ook heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij is geslagen en dat hij en [slachtoffer 2] zijn bedreigd met een vuurwapen, waarbij het waarschijnlijk om een Glock zou gaan.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waren ook in het Spoorpark aanwezig op
16 februari 2022 en hebben gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] spullen hebben afgegeven aan verdachte en medeverdachte.
In de woning van verdachte is bij een doorzoeking op 18 februari 2022 een donkerkleurige muts van Louis Vuitton en een opbergkoffer voor een vuurwapen aangetroffen met een instructieboekje voor een Glock. Tijdens de aanhouding van verdachte op 18 februari 2022 is bij hem een zwarte Samsung telefoon aangetroffen. Na onderzoek is gebleken dat dit de telefoon van [slachtoffer 3] was. Tijdens de aanhouding van medeverdachte op 18 februari 2022 is bij hem een Louis Vuitton schoudertas aangetroffen.
Bij onderzoek van de telefoon van verdachte zijn bestanden aangetroffen, waaronder een filmpje waarop verdachte is te zien met een donkere muts en met een schoudertas, beide van het merk Louis Vuitton. Verder worden vijf foto’s van de Louis Vuitton tas aangetroffen en twee foto’s van de Louis Vuitton muts. De Louis Vuitton tas kwam overeen met de in beslag genomen tas bij medeverdachte en de Louis Vuitton muts kwam overeen met de in beslag genomen muts in de woning van verdachte. De moeder van [slachtoffer 2] heeft, nadat haar de foto’s van het Louis Vuitton tasje en de Louis Vuitton muts werden getoond, verklaard dat dit het tasje en de muts van [slachtoffer 2] waren.
In bovengenoemd filmpje is verdachte aan het rappen, onder andere met de volgende zinnen:
"Schietpartij maar hij is geen killer. Mannen geracet. Kom naar Nassauplein". Terwijl hij zei: "mannen geracet", filmde hij de tas.
De politie schrijft op dat verbalisant ambtshalve bekend is dat 'racen' overvallen betekent. Het Nassauplein is de plek waar de gestolen telefoon op 16 februari 2022 is terug gelegd.
Bij onderzoek van de telefoon van medeverdachte zijn berichten aangetroffen tussen medeverdachte en [getuige 2] ( [getuige 2] ). In die berichten geeft medeverdachte onder andere richting [getuige 2] aan:
“Drm [slachtoffer 3] zei het en gelijk kreeg ie klappe”
“en ze tel en muts moest die ook afstaan”
Op de vraag van [getuige 2] of hij die spullen van [slachtoffer 3] nog heeft antwoordt medeverdachte:
“Muts en sjaal”
“Die tellie is bij [naam 2] ”
Voornoemde feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, vragen om een uitleg van verdachte. De rechtbank heeft verdachte het dossier uitgebreid voorgehouden en verdachte is gevraagd om een verklaring af te leggen over die feiten en omstandigheden die dringend om een uitleg vragen. Verdachte heeft dat geweigerd door zich op zijn zwijgrecht te beroepen dan wel door aan te geven dat hij er niks over wil zeggen. Hij heeft de verdenking op geen enkele manier ontzenuwd. De rechtbank komt, gelet op al het vorenstaande, tot het oordeel dat verdachte een van de twee daders moet zijn geweest en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft afgeperst.
Daarbij benoemt de rechtbank het op zijn minst opvallend te vinden dat in beide zaken door de slachtoffers wordt gesproken over de aanwezigheid van een vuurwapen waarbij aan de slachtoffers munitie wordt getoond.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-070803-22:
op 10 december 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009, die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het meermalen, brengen van hun penissen in de mond van
die [slachtoffer 1] en zich vervolgens te laten pijpen door die [slachtoffer 1] ;
02-041897-22:
op 16 februari 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en een mobiele telefoon (merk iPhone) en een tasje (merk Louis Vuitton) en een muts (merk Louis Vuitton), toebehorende aan die [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander:
- die [slachtoffer 3] een klap in het gezicht heeft gegeven en;
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een vuurwapen heeft voorgehouden en;
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij de toegangscodes van hun mobiele telefoons moesten afgeven en dat er anders geschoten zou worden en;
- dat vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gericht en;
- dat vuurwapen tegen de buik van die [slachtoffer 3] heeft geduwd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 275 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Hij heeft bij zijn eis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en met de eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en anderzijds heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van een of meer aan verdachte tenlastegelegde feiten, dan verzoekt de verdediging een straf op te leggen welke in overeenstemming is met:
  • de aard en ernst van het/de bewezenverklaarde feit(en);
  • de strafoplegging in soortgelijke zaken;
  • het feit dat het inmiddels voor een jeugdzaak zeer oude feiten betreft en de redelijke termijn is geschonden;
  • de tijd die verdachte op het politiebureau in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in deze zaken;
  • aansluitend aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verdachte nog langdurig is geplaatst geweest binnen de gesloten jeugdhulp;
  • de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake een zedendelict is veroordeeld.
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 januari 2024;
  • andere feiten en omstandigheden de persoon van verdachte betreffende.
Rekening houdende met het voorgaande verzoekt de verdediging bij een (deels) bewezenverklaring een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje van twaalf jaar oud. Verdachte en medeverdachte hebben zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en dit is ook gefilmd.
Hoewel van dwang niet is gebleken, dient een meisje als [slachtoffer 1] op die leeftijd beschermd te worden, zowel tegen personen die op seksueel gebied gebruik van haar maken als tegen zichzelf.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] , die zich op dat moment, mede gelet op haar sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevond. Het handelen van verdachte brengt, zeker aan een minderjarige die nog aan het begin van haar seksuele ontwikkeling staat, schade toe. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden.
Op 16 februari 2022 heeft verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedwongen tot de afgifte van hun telefoons (met toegangscode), een tas en een muts. Daarbij is een vuurwapen getoond en is [slachtoffer 3] in zijn gezicht geslagen. Dit betreft een ernstig feit dat een grote impact heeft op het leven van slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. Verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Daarnaast leiden dergelijke feiten tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu het feit in een openbare gelegenheid heeft plaatsgevonden.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 januari 2024.
De afgelopen jaren is verdachte zeer vaak in beeld gekomen bij politie, justitie en de Raad. Opgelegde straffen en hulpverlening hebben voor onvoldoende gedragsverandering gezorgd waardoor verdachte delicten blijft plegen en hij ook slachtoffers maakt. De afgelopen jaren kenmerken zich door diverse gesloten plaatsingen, wisselingen in school en woonsituatie en door verdenkingen van strafbare feiten. De verdenkingen tegen verdachte zijn naarmate hij ouder is geworden in ernst toegenomen.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden dan vergroot dit de zorgen, aldus de Raad. Niet alleen is verdachte dan niet eerlijk geweest over zijn aandeel, maar heeft hij ook weinig oog voor de gevolgen voor de slachtoffers.
Verdachte is opgegroeid in een milieu dat weinig ondersteunend is geweest. In 2020 is verdachte gediagnosticeerd met een normoverschrijdende gedragsstoornis. Dit maakt het voor verdachte moeilijk om gepast gedrag te laten zien in sociale situaties en geeft een indicatie waarom verdachte handelt zoals hij doet. In het strafadvies houdt de Raad enerzijds rekening met de persoonlijke omstandigheden en problematiek van verdachte en met de ernst van de verdenkingen. Anderzijds heeft de Raad ook rekening gehouden met de grote en ingrijpende gevolgen die de slachtoffers door het gedrag van verdachte hebben moeten ondergaan.
Gezien de ernst van de verdenkingen en het feit dat eerder opgelegde straffen weinig tot geen resultaat hebben gehad, is de Raad van mening dat, indien verdachte schuldig wordt bevonden, een onvoorwaardelijke detentiestraf passend is. De kans op herhaling van zedendelicten alsook andersoortige delicten wordt verhoogd ingeschat.
Ter terechtzitting heeft de Raad nog aangegeven dat verdachte zelfbepalend is en dat hij de verkeerde vrienden heeft. Het is belangrijk dat hij andere en volwassen keuzes gaat maken. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar, enkel onder de algemene voorwaarden.
Mevrouw [reclasseringswerker 1] en mevrouw [reclasseringswerker 2] van de Reclassering Nederland hebben via een beeldbelverbinding de terechtzitting bijgewoond, waarbij opgemerkt dient te worden dat deze verbinding voortijdig is afgebroken. Zij zijn betrokken geweest bij verdachte in het kader van het schorsingstoezicht in een andere zaak. Het schorsingstoezicht is moeizaam verlopen en verdachte is veel afspraken niet nagekomen, wat ertoe heeft geleid dat het schorsingstoezicht in september 2023 is beëindigd. Zij merken op dat in het verleden veel hulpverleningstrajecten zijn ingezet en dat deze niet hebben geleid tot een positief resultaat. De zorgen ten aanzien van verdachte zijn nog onverminderd aanwezig.
[forensisch Psycholoog] heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 24 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
[forensisch Psychiater] heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd
8 juli 2022, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
Beide deskundigen hebben de vragen niet kunnen beantwoorden nu verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken. Zij merken op dat een klinische observatie niet zinvol lijkt omdat de verwachting is dat verdachte daar ook niet aan zal meewerken.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij er geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte persoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak 02-070803-22 op 21 maart 2022 in verzekering gesteld. In de zaak 02-041897-22 is hij op 18 februari 2022 in verzekering gesteld. Op deze data is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen de data van inverzekeringstelling, namelijk 18 februari 2022 en 21 maart 2022, en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 24 en van bijna 23 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaken sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna 8 en bijna 7 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen straf.
Straffen
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de bewezenverklaarde feiten in vereniging heeft gepleegd alsook dat bij de straatroof een wapen is gebruikt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat sprake is van recidive ten aanzien van de afpersing en met de proceshouding van verdachte. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en de gevolgen die hij voor de slachtoffers heeft veroorzaakt. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen.
Voornoemde omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest met een aanzienlijke werkstraf passend en geboden acht. De rechtbank zal een jeugddetentie van 95 dagen opleggen met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de dagen van de opheffing schorsing waarbij verdachte nog op het politiebureau verbleef vanwege een aanhouding in een andere zaak hierbij meegerekend. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf op voor de duur van 240 uren. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte door het verrichten van een werkstraf de directe gevolgen ondervindt van zijn strafbare gedragingen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft bij vordering van 16 mei 2022 gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 30 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 juni 2020 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verzocht de vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze voorwaardelijke straf al in een andere strafzaak ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren, nu deze voorwaardelijke straf al in een andere strafzaak ten uitvoer is gelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 245, 248 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in de zaak 02-070803-22 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-070803-22:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
02-041897-22:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 95 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest (waaronder ook vallen de dagen die hij vanwege de opheffing van de schorsing heeft vastgezeten) heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-141709-19;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Combee en mr. Bogaert, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2024.
Mr. Bogaert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.