ECLI:NL:RBZWB:2024:5133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/02/418759 / FA RK 24-531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Zuijdweg
  • mr. Van de Merbel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig hoofdverblijf bij vader en tijdelijke beëindiging gezag moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 een voorlopige beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende het hoofdverblijf van een minderjarige. De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf van zijn dochter, geboren in 2014, bij hem te bepalen en om het gezag van de moeder tijdelijk te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die het hoofdverblijf van de minderjarige had, zich onbereikbaar opstelt en geen medewerking verleent aan het contact tussen de vader en de minderjarige. Dit heeft geleid tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind, dat in een geïsoleerde situatie leeft zonder contact met de vader of andere familieleden. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) geraadpleegd, die beide het verzoek van de vader steunen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om voorlopig bij de vader te wonen, zodat er weer contact kan komen met de vader en de ontwikkeling van het kind kan worden bevorderd. De rechtbank heeft het gezag van de moeder tijdelijk beëindigd voor de duur van zes maanden, om de vader in staat te stellen beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De definitieve beslissing over het hoofdverblijf en het gezag zal in oktober 2024 worden herzien, afhankelijk van de ontwikkelingen in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/418759 / FA RK 24-531
Zaaknummer: C/02/418758 / FA RK 24-533
uitwerking verkorte beschikking van 23 mei 2024 betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaken van
[de vader] ,hierna de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
tegen
[de moeder] ,hierna de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster.
Ouders van het thans nog minderjarige kind:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2014.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt in de zaak met kenmerk
C/02/418756 / FA RK 24-531op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 6 maart 2024 en de daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Avontuur d.d. 11 april 2024 met bijlage;
- het op 12 april 2024 ontvangen aanvullend (provisioneel) verzoek van de man;
- het emailbericht van de Raad d.d. 16 april 2024;
- de op 2 mei 2024 ontvangen brief van de Raad d.d. 1 mei 2024;
- het bericht van de griffier van deze rechtbank d.d. 2 mei 2024;
- het emailbericht van de moeder d.d. 15 mei 2024 met bijlagen;
- het op 15 mei 2024 ingekomen rapport van de Raad d.d. 15 mei 2024.
1.2
De rechtbank oordeelt in de zaak met kenmerk
C/02/418758 / FA RK 24-533op grond van de navolgende stukken:
- het op 2 februari 2024 ingekomen verzoek met bijlagen;
- het op 12 april 2024 ontvangen aanvullend verzoek van de man;
- de telefoonnotitie van de griffier d.d. 16 april 2024;
- de op 2 mei 2024 ontvangen brief van de Raad d.d. 1 mei 2024;
- de op 15 mei 2024 ingekomen brief van de GI d.d. 15 mei 2024 met bijlagen;
- het op 15 mei 2024 ingekomen rapport van de Raad d.d. 15 mei 2024.
1.3
De verzochte provisionele voorzieningen (
C/02/418756 / FA RK 24-531) alsmede de verzoeken die voorliggen in de bodemprocedure (
C/02/418758 / FA RK 24-533) zijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank gelijktijdig mondeling behandeld op 16 mei 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens waren aanwezig een drietal vertegenwoordigsters van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad.
De moeder was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.
1.4
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 23 mei 2024 een verkorte beschikking gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar eerdere beslissing, die op 6 maart 2024 is gegeven op het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening ten aanzien van [de minderjarige] inzake het hoofdverblijf en de inschrijving basisschool. Omdat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd achtte om een beslissing te kunnen geven op de provisionele verzoeken van de man ten aanzien van het hoofdverblijf en de school, heeft de rechtbank de Raad verzocht een spoedonderzoek in te stellen en de rechtbank uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling op 16 mei 2024 te voorzien van een advies ten aanzien van de voorliggende geschilpunten. De rechtbank heeft zowel de procedure met betrekking tot de provisionele voorziening als de bodemprocedure voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De rechtbank heeft de GI in deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard in haar zelfstandige verzoek om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te beëindigen indien zij haar hoofdverblijf bij de vrouw behoudt.
2.2
Bij brief van 11 april 2024, gevoegd als bijlage bij F9-formulier d.d. 11 april 2024, geeft mr. Avontuur te kennen dat de situatie van [de minderjarige] nog altijd onverminderd zorgelijk is. Mr. Avontuur ziet zich genoodzaakt hier aandacht voor te vragen, zeker nu er op 16 mei 2024 een zitting is gepland en de Raad nog niet gestart is met het onderzoek. Bij F9-formulier d.d. 12 april 2024 heeft mr. Avontuur verzocht de mondelinge behandeling van 16 mei 2024 te vervroegen. De Raad heeft de man laten weten het onderzoek niet tijdig te kunnen afronden en de GI wil niet ingrijpen. Tevens zijn er aanwijzingen dat de vrouw voornemens is te vertrekken uit Nederland.
Bij wijze van aanvullend verzoekschrift verzoekt de man, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad:
- bij wege van provisionele voorziening te bepalen dat de vrouw geschorst zal zijn uit het gezag;
- te bepalen dat de man belast wordt met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.3
Bij brief van 1 mei 2024 heeft de Raad laten weten het onderzoek niet tijdig te kunnen afronden voor de nadere mondelinge behandeling van 16 mei 2024. De Raad streeft ernaar om medio juni 2024 het onderzoek gereed te hebben. De rechtbank heeft hierop besloten dat de geplande mondelinge behandeling op 16 mei 2024 toch doorgang zal vinden.
2.4
Naast het voornoemde aanvullende verzoek van de man ten aanzien van het gezag ligt thans verder nog ter beoordeling voor het provisionele verzoek van de man om voorlopig, in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure, te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben en te bepalen dat de rechtbank vervangende toestemming verleent voor de inschrijving van [de minderjarige] op [de basisschool] te [woonplaats 1] .
Tevens liggen ter beoordeling voor de verzoeken van de man in de bodemprocedure, waarbij hij verzoekt bij beschikking en voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man te bepalen;
- te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend voor het laten afnemen van een NICHD-interview, dan wel op andere wijze onderzoek te laten doen bij [de minderjarige] ;
- te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] in te schrijven op [de basisschool] te [woonplaats 1] , gevestigd aan het [adres] [woonplaats 1] .
2.5
De vader maakt zich ernstige zorgen over [de minderjarige] , die bij de moeder woont en opgroeit. De moeder weigert haar medewerking te verlenen aan het contact van de vader met [de minderjarige] , met als gevolg dat hij zijn dochter inmiddels sinds februari 2023 niet meer heeft gezien. Nu [de minderjarige] ook geen contact meer heeft met de familie aan zowel moeders- als vaderskant, leeft zij een geïsoleerd bestaan met alleen haar moeder en halfbroertje. De vader is inmiddels op de hoogte van de werkelijke verblijfplaats van de moeder en [de minderjarige] . Na deze adresgegevens te hebben gedeeld met de zus van moeder, is de zus, tante van [de minderjarige] , niet hartelijk ontvangen door de moeder. Van de tante heeft de vader vernomen dat [de minderjarige] verstopt achter de deur stond. Uit de informatie die vanuit school is verkregen, begrijpt de vader dat [de minderjarige] bijles ontvangt daar zij niet functioneert op het niveau wat zij op deze leeftijd behoort te hebben. Ook blijkt uit deze informatie dat zij niet adequaat weet te handelen op het moment dat voor haar zaken niet gaan zoals verwacht. Zij raakt hierdoor snel van slag. De vader maakt zich zorgen dat [de minderjarige] hetzelfde gedrag gaat laten zien als de moeder. De moeder heeft het gedachtengoed van de autonomen aangenomen en lijkt hierin steeds meer te volharden. De vader heeft hier geen begrip voor, nu [de minderjarige] gezien de voornoemde zorgen hierdoor ernstig in haar belangen lijkt te worden geraakt. Ook valt het de vader op dat de school met grote voorzichtigheid lijkt te opereren door terughoudend te zijn in het delen van informatie over [de minderjarige] . Omdat het de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling ook niet lukt om in contact te komen met de moeder, kan de vader niet anders dan verzoeken om het hoofdverblijf van [de minderjarige] voorlopig bij hem te bepalen. Het is de enige mogelijkheid om in contact te komen met zijn dochter en om in samenwerking met de hulpverlening de situatie te kunnen doorbreken. In dit kader acht de vader het wel noodzakelijk dat er een veiligheidsplan wordt opgesteld om zodoende ervoor te kunnen zorgen dat [de minderjarige] veilig bij de vader komt alsmede om te voorkomen dat de moeder de gelegenheid krijgt om op voorhand met [de minderjarige] te vluchten. De vader geeft desgevraagd aan dat zijn thuissituatie geschikt is om [de minderjarige] per direct op te vangen. In september verwachten hij en zijn partner een tweeling. Om ervoor te zorgen dat de vader beslissingen kan nemen die nodig zijn in het belang van [de minderjarige] verzoekt de vader dan ook het gezag van de moeder te schorsen. De vader kan zich erin vinden als zijn verzoeken voor het overige in afwachting van de reactie van de moeder en de ontwikkelingen die komen gaan worden aangehouden.
2.6
De Raad vindt het een zeer complexe situatie en heeft in zijn onderzoek alle mogelijkheden goed overwogen. Daarbij heeft de Raad goed voor ogen gehouden wat het uiteindelijk zal opleveren voor [de minderjarige] . Afwijzing van het verzoek van de vader heeft tot gevolg dat de huidige situatie van [de minderjarige] ongewijzigd blijft met daarbij een ondertoezichtstelling die niet uitvoerbaar is, er geen zicht is op [de minderjarige] en dat [de minderjarige] geen contact heeft met haar vader. Gezien de houding van de moeder in de afgelopen periode heeft de Raad er geen vertrouwen in dat de moeder alsnog in het kader van de ondertoezichtstelling haar medewerking gaat verlenen. Om de situatie te kunnen veranderen adviseert de Raad dan ook om het hoofdverblijf van [de minderjarige] voorlopig bij de vader te bepalen. Daarmee krijgt de vader weer een rol in het leven van [de minderjarige] en de kans om haar familie aan die kant te leren kennen. Het feit dat [de minderjarige] op school heeft verteld dat zij grote zus wordt van een tweeling, duidt op een behoefte van [de minderjarige] om hen te leren kennen. Uit de verslagen volgt dat [de minderjarige] ernstig van slag raakt zodra zaken niet lopen zoals zij verwacht. De Raad leidt hieruit af dat [de minderjarige] geen gebruik maakt van passende copingsmechanismen, hetgeen zorgen baart over haar sociaal-emotionele ontwikkeling omdat [de minderjarige] zich op die momenten geïsoleerd opstelt en in die zin het gedrag lijkt over te nemen van de moeder. Deze zorgen geven de Raad aanleiding om achter het verzoek van de vader te staan. Door [de minderjarige] bij de vader te plaatsen, krijgt de GI de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. Het is van belang dat er een samenwerking tussen de ouders tot stand komt en dat er zicht komt op de ontwikkeling en behoeften van [de minderjarige] . Een plaatsing van [de minderjarige] in een neutrale setting acht de Raad voor nu niet in het belang van [de minderjarige] , want dan raakt zij uit het contact met haar beide ouders. De Raad ziet geen contra-indicatie voor een plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. De band tussen de moeder en [de minderjarige] wordt met deze stap niet verbroken. [de minderjarige] krijgt hierdoor wel de gelegenheid om zich verder te ontwikkelen en een eigen beeld te vormen van haar vader. De Raad ziet deze mogelijkheid niet als [de minderjarige] bij de moeder blijft wonen. Op het moment dat de reactie van de moeder als gevolg van deze stap een plaatsing in een neutrale setting toch nodig maakt, kan de GI vanuit het kader van de ondertoezichtstelling hiertoe beslissen. De Raad zal dan achter dit besluit staan.
2.7
De GI heeft als grootste zorg dat zij geen zicht heeft op [de minderjarige] . Omdat de GI niet in contact komt met de moeder, lukt het niet om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling en is de GI handelingsverlegen. De GI beschikt alleen over informatie omtrent [de minderjarige] vanuit de school, al lijkt de school erg voorzichtig met het delen van informatie omtrent de situatie van [de minderjarige] . Een uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft de GI inmiddels al meermaals overwogen, maar vanwege de complexiteit en de ingrijpende gevolgen voor [de minderjarige] heeft de GI tot op heden hiervan afgezien. De GI kan zich wel vinden in het advies van de Raad. Het kan niet zo zijn dat een ouder een ondertoezichtstelling naast zich neer legt. De GI heeft vertrouwen in een plaatsing van [de minderjarige] bij de vader, daar hij geen onbekende is voor [de minderjarige] , de omgang eerder ook begeleid is geweest en veilig is bevonden en de vader openstaat voor het contact met de GI en de moeder. Bij een toewijzing van zijn verzoek vindt de GI het belangrijk om een veiligheidsplan voorhanden te hebben met een melding op locatie ten aanzien van de school.
2.8
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8.1
De rechtbank heeft ernstige zorgen over de houding van de moeder en de gevolgen hiervan voor [de minderjarige] . De moeder is enorm zelfbepalend, ook al in de situatie voordat zij halverwege vorig jaar het autonome gedachtengoed had aangenomen. De moeder heeft in de afgelopen jaren laten zien dat zij zonder overleg met de GI en de vader, die mede met het gezag over [de minderjarige] is belast, beslissingen neemt met ingrijpende gevolgen voor [de minderjarige] . Zo is de moeder zonder overleg en toestemming van de vader met [de minderjarige] op vakantie gegaan naar het buitenland, is zij met [de minderjarige] verhuisd naar een onbekend adres en heeft zij [de minderjarige] ingeschreven op een andere school. Daarnaast stelt de moeder zich onbereikbaar op voor zowel de vader, de GI en de Raad, waardoor er geen zicht verkregen wordt op de opvoedsituatie van de moeder en [de minderjarige] en de vader en [de minderjarige] al bijna anderhalf jaar uit contact met elkaar zijn.
2.8.2.
In verband met de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] is er sinds september 2022 een ondertoezichtstelling van kracht, echter is de GI door de houding van de moeder handelingsverlegen. Ondanks het aan de moeder opleggen van diverse maatregelen en sancties lukt het de GI niet om een samenwerkingsrelatie op te bouwen met de moeder. De onbereikbaarheid van de moeder heeft tot gevolg dat de GI geen eigen beeld kan vormen van de situatie waarin [de minderjarige] opgroeit en het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] .
2.8.3.
Uit de verkregen informatie vanuit de school kan wel worden afgeleid dat er zorgen zijn over het gedrag dat [de minderjarige] op school laat zien als zaken anders lopen dan verwacht. Het emmertje van [de minderjarige] loopt snel over, waardoor er regelmatig incidentjes plaatsvinden, waarbij [de minderjarige] boosheid en verdriet laat zien en waarbij zij zich een moment afsluit van alles en iedereen. Tevens blijkt uit deze informatie dat [de minderjarige] bijles krijgt vanwege een cognitieve ontwikkelingsachterstand.
2.8.4.
Uit de informatie van de vader blijkt dat het isolement van [de minderjarige] en de moeder steeds verder lijkt toe te nemen. De vader staat nog altijd in contact met de familie van moederskant en inmiddels heeft hij van de zus van de moeder vernomen dat de moeder ook dit contact volledig heeft verbroken.
2.8.5.
Deze omstandigheden baren de rechtbank met de Raad, de GI en de vader ernstige zorgen. De vader is inmiddels geruime tijd verstoken van contact met [de minderjarige] . Het hebben van contact met haar vader wordt in het kader van haar verdere identiteitsontwikkeling wel van belang geacht voor [de minderjarige] . Zij lijkt daar ook behoefte aan te hebben daar zij op school trots heeft verteld dat zij grote zus wordt van de tweeling die bij de vader op komst is. De rechtbank heeft er weinig vertrouwen in dat de moeder binnen afzienbare tijd haar houding zal veranderen en alsnog haar medewerking zal verlenen aan al hetgeen in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. Net als de Raad en de GI vindt de rechtbank het een zeer complexe situatie, maar de vrees bestaat dat zonder verder ingrijpen de situatie niet zal veranderen. Uit de beperkte informatie concludeert de rechtbank dat de huidige situatie van [de minderjarige] bij de moeder, waarin [de minderjarige] vermoedelijk een geïsoleerd bestaan leeft, een belemmering vormt voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft net als de Raad alle voorhanden zijnde mogelijkheden voor [de minderjarige] zorgvuldig afgewogen. Dit heeft geleid tot het oordeel dat het wijzigen van het hoofdverblijf van de moeder naar de vader voor nu het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit een zeer ingrijpende beslissing is voor zowel [de minderjarige] als de moeder, maar alleen op deze manier kan de situatie met het oog op het belang van [de minderjarige] worden doorbroken. [de minderjarige] heeft in het verleden een regelmatig contact gehad met de vader, hij is dus geen onbekende voor haar. Daarnaast heeft er eerder ook begeleide omgang plaatsgevonden waarin de situatie bij de vader veilig is bevonden. Hoewel [de minderjarige] zal moeten wennen, heeft de rechtbank er met de Raad voldoende vertrouwen in dat [de minderjarige] deze wijziging aankan. Los van het feit dat een neutrale plaatsing niet ter beoordeling voor ligt, geniet een plaatsing bij de andere ouder de voorkeur. De rechtbank zal daarom het hoofdverblijf van [de minderjarige] in afwachting van de komende ontwikkelingen voorlopig bij de vader bepalen. Daarbij hoopt de rechtbank dat de moeder zich alsnog zal openstellen voor het contact met de GI en de vader, daar het [de minderjarige] ten goede zal komen als zij met beide ouders een onbelast contact kan hebben. Van de GI wordt verwacht dat zij een veiligheidsplan zal opstellen om de overdracht van [de minderjarige] naar de vader in goede banen te leiden.
2.8.6
De rechtbank is van oordeel dat de moeder momenteel onvoldoende invulling geeft aan haar gezag, waardoor [de minderjarige] steeds meer klem en verloren dreigt te raken tussen haar ouders. Het ouderlijk gezag omvat namelijk de verantwoordelijkheid voor het welzijn en de veiligheid van [de minderjarige] en de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid. Daarbij weigert de moeder de band en het contact tussen de vader en [de minderjarige] te bevorderen, waartoe zij wel verplicht is als ouder met gezag. Een definitieve beslissing omtrent het gezag van de moeder acht de rechtbank voor nu te voorbarig. De rechtbank zal daarom het gezag van de moeder in afwachting van de komende ontwikkelingen en de reactie van de moeder tijdelijk voor de duur van zes maanden beëindigen. Als gevolg van de voornoemde beslissingen zal de vader de hoofdverzorger van [de minderjarige] worden. Om het verblijf van [de minderjarige] bij de vader in goede banen te kunnen leiden, is het noodzakelijk dat de vader in de komende periode moet kunnen handelen in het belang van [de minderjarige] indien dit nodig is, zonder daarbij afhankelijk te zijn van het verkrijgen van de toestemming van de moeder. Het tijdelijk beëindigen van het gezag van de moeder draagt hieraan bij.
2.8.7
De definitieve beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en het gezag alsmede de overige verzoeken die voorliggen in de bodemprocedure zal de rechtbank in afwachting van de ontwikkelingen aanhouden voor de duur van zes maanden. Voorts stelt de rechtbank vast dat de vader voor nu geen belang heeft bij een beslissing ten aanzien van de inschrijving van [de minderjarige] op een andere basisschool, daar hij ingevolge de voorgaande beslissing de komende periode is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Partijen, de Raad en de GI worden verzocht om
uiterlijk 29 oktober 2024 PRO FORMAde rechtbank te informeren omtrent de ontwikkelingen alsmede om zich uit te laten over het door hen gewenste verdere procesverloop.
2.8.8
De rechtbank wenst aanvullend te benoemen dat de voornoemde pro forma datum na afgifte van de verkorte beschikking is vervroegd naar
1 oktober 2024. Voor het geval een nadere mondelinge behandeling is gewenst, heeft de rechtbank onder voorbehoud alvast zittingsruimte gereserveerd op
[datum] 2024 om [uur].
2.8.9
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
C/02/418756 / FA RK 24-531
beëindigt met ingang van de datum van deze beschikking en voor de duur van zes maanden het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1991, over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2014;
bepaalt, onder wijziging van het door partijen op 4 juni 2015 ondertekende ouderschapsplan, dat de voornoemde minderjarige voorlopig haar hoofdverblijf heeft bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
houdt de provisionele verzoeken voor het overige aan tot
1 oktober 2024 PRO FORMA, in afwachting van informatie over de ontwikkelingen tot dat moment en de reactie van partijen omtrent het door hen gewenste procesverloop;
C/02/418758 / FA RK 24-533
houdt de verzoeken aan tot
1 oktober 2024 PRO FORMA, in afwachting van informatie over de ontwikkelingen tot dat moment en de reactie van partijen omtrent het door hen gewenste procesverloop.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Zuijdweg en mr. Van de Merbel, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 in tegenwoordigheid van Vakker-Maljers als griffier en op schrift gesteld op 27 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.