6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje van twaalf jaar oud. Verdachte en medeverdachte hebben zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en dit is ook gefilmd.
Hoewel van dwang niet is gebleken, dient een meisje als [slachtoffer 1] op die leeftijd beschermd te worden, zowel tegen personen die op seksueel gebied gebruik van haar maken als tegen zichzelf.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] , die zich op dat moment, mede gelet op haar sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevond. Het handelen van verdachte brengt, zeker aan een minderjarige die nog aan het begin van haar seksuele ontwikkeling staat, schade toe. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden.
Op 16 februari 2022 heeft verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedwongen tot afgifte van hun telefoons (met toegangscode), een tas en een muts. Daarbij is een vuurwapen getoond en is [slachtoffer 3] in zijn gezicht geslagen. Dit betreft een ernstig feit dat een grote impact heeft op het leven van slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. Verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Daarnaast leiden dergelijke feiten tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu het feit in een openbare gelegenheid heeft plaatsgevonden.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 19 juli 2022, opgesteld door de [psycholoog] , leidt de rechtbank het volgende af. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, zijnde een andere gespecificeerde trauma- of stressgerelateerde stoornis waarbij kenmerken van hechtingsproblematiek en traumagerelateerde problematiek opvallen. Voorts is sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, gekenmerkt door een in enige mate lacunaire gewetensontwikkeling, problemen in het omgaan met autoriteiten en begrenzing en problemen in zijn emotie-, agressie- en impulsregulatie. Een ouder-kindrelatieprobleem is grotendeels in remissie.
Ten tijde van het ten laste gelegde was de genoemde psychische problematiek aanwezig en heeft dit het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Indien de tenlastegelegde ontuchtige handelingen worden bewezen, dan kan zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgewerkt. Verdachte kent problemen met zijn emotie- en agressieregulatie. Hij is primair gericht op eigen behoeftebevrediging, is zelfbepalend en is nog weinig geneigd om zich in te leven in de gevolgen voor de ander. Het willen bevredigen van eigen behoeftes lijkt ten tijde van het tenlastegelegde een rol te hebben gespeeld, terwijl hij in deze weinig werd geremd door zijn gewetensfunctie.
Kijkend naar zijn achtergrond en leeftijd, wordt geconstateerd dat zijn ontwikkeling afwijkt in vergelijking met die van leeftijdsgenoten en worden lacunes in zijn emotie- en agressieregulatie, zijn gewetensontwikkeling en sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling geconstateerd die een rol hebben gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit de beschreven bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is hij gericht op eigen (seksuele) behoeftebevrediging. Hij werd als gevolg van zijn onrijpe emotionele- en gewetensontwikkeling in verminderde mate geremd door zijn geweten, door eigen morele en corrigerende, remmende gedachten en gevoelens en door empathie met slachtoffers. De deskundige geeft de rechtbank in overweging om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Met betrekking tot de kans op recidive in geweldsdelicten zijn meerdere risicofactoren aanwezig en weinig beschermende factoren. Een belangrijk beschermende factor wordt momenteel gevormd door de huidige, door de reclassering gestelde voorwaarde: geen contact mogen hebben met probleemjongeren. Met betrekking tot het recidiverisico in zeden en/of geweldsdelicten wordt gezien dat de al langer bestaande bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, gekenmerkt door een in enige mate lacunaire gewetensontwikkeling en problemen in zijn emotie-, agressie- en impulsregulatie de kans op recidive vergroten. Zorgelijk zijn het beperkte steunende netwerk van verdachte, het pedagogische thuismilieu dat volgens de gezinsvoogd "net voldoende" is, zijn berekende gedrag en zijn moeite in het omgaan met begrenzende anderen die hij snel als autoritair kan beleven. Dit maakt dat indien verdachte zonder behandeling terug zou keren naar de te weinig begrenzende- en gestructureerde situatie voor zijn aanhouding en hij contact zoekt met probleemjongeren, het recidiverisico in het plegen van geweldsdelicten als matig moet worden beoordeeld. De kans op recidive in zedendelicten is laag-matig, mede omdat hij niet bekend is met eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag, niet eerder is veroordeeld vanwege zedendelicten en omdat het onderzoek geen aanwijzingen geeft voor een seksuele stoornis en/of een seksuele preoccupatie.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, dan is een klinische behandeling gericht op zijn sociaal-emotionele-, identiteits- en gewetensontwikkeling geïndiceerd. Hierbij kan gedacht worden aan plaatsing in een jeugdzorginstelling dan wel, indien het tenlastegelegde wordt bewezen, aan plaatsing in een forensisch klinische setting. Een mogelijkheid is een cognitief gedragstherapeutische behandeling gericht op het verbeteren van zijn agressie- en emotieregulatie en impulscontrole. Het vergroten van inzicht in zijn eigen functioneren en onder meer empathietraining en een training moreel redeneren kunnen helpend zijn. Naast cognitief-gedragstherapeutische interventies kan ook gedacht worden aan psychomotore therapie. Ook is psycho-educatie over relaties en seksualiteit van belang evenals het aanleren van vaardigheden in deze. Daarnaast zijn traumabehandeling en systematische interventies van belang en dienen de ouders van verdachte te worden betrokken bij zijn behandeling.
Bij een bewezenverklaring wordt een juridisch kader geadviseerd waarbinnen een klinische behandeling zou kunnen plaatsvinden. De deskundige adviseert om de klinische behandeling te laten plaatsvinden als bijzondere voorwaarde van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Een toezicht door de jeugdreclassering vindt dan automatisch plaats. Daarnaast is een belangrijke voorwaarde die overwogen moet worden een contactverbod met probleemjongeren, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 15 januari 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek van de Raad, maar wel toestemming gegeven voor het benaderen van informanten. Desondanks heeft de Raad voldoende informatie om tot een advies te komen.
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting en heeft vrijwel geen informatie gegeven over de diefstal met geweld. Hij beroept zich op zijn zwijgrecht.
Mocht verdachte schuldig worden bevonden aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht, dan vergroot dit de zorgen. Niet alleen zou verdachte niet eerlijk zijn geweest over zijn aandeel (nemen van verantwoordelijkheid) maar zou hij daarnaast ook weinig oog hebben voor de gevolgen voor de slachtoffers. De Raad acht de verdenking van de strafbare feiten zeer ernstig.
In 2022 is een psychologisch onderzoek afgenomen bij verdachte, waarna is geadviseerd om klinische behandeling te laten plaatsvinden als bijzondere voorwaarde van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Een toezicht door de jeugdreclassering vindt dan automatisch plaats. Ook wordt de rechtbank geadviseerd om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De Raad constateert dat een klinische behandeling niet door verdachte en ouders is ondersteund. Er heeft een intakegesprek bij de [orthopsychiater] plaatsgevonden maar verdachte is hier niet toegelaten. Verdachte heeft bij de [orthopsychiater] aangegeven niet aan behandeling en/of therapie mee te willen werken en ook de ouders hadden veel weerstand tegen een klinische behandeling. Het alternatief voor verdachte was een plaatsing bij [zorgorganisatie] in [plaats] , waar weliswaar structuur en een bepaalde mate van behandeling geboden kan worden, maar wat geen klinische behandelsetting betreft zoals vanuit het psychologisch onderzoek geadviseerd wordt.
Sinds zijn verblijf bij [zorgorganisatie] in [plaats] maakt verdachte een groei door in zijn ontwikkeling en verdachte lijkt baat te hebben bij de rust en regelmaat en de begrenzing die hier aanwezig is. Toch zijn er ook incidenten als weglopen, fysieke confrontaties en diefstal. Verdachte is naar het oordeel van de Raad dan ook onvoldoende toegekomen aan behandeling gericht op het verbeteren van zijn agressie- en emotieregulatie en impulscontrole alsook het vergroten van inzicht in zijn eigen functioneren en moreel redeneren. De zorgen hierover blijven dan ook bestaan en de kans op herhaling van strafbare feiten wordt dan ook als reëel gezien. Er wordt geen onderliggende seksuele problematiek waargenomen waardoor de kans op herhaling van zedendelicten als relatief gering wordt gezien.
Het beeld dat bij de Raad ontstaat, is dat verdachte een jongen is die erg zelfbepalend is, zich wel kan aanpassen, maar vooral zijn eigen weg wil gaan. Verdachte heeft moeite om met grenzen en autoriteit om te gaan. Hij verdraagt het moeilijk als anderen hem begrenzen. Verdachte neemt nog onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en is terughoudend in die zaken waar het gaat om het vergroten van zijn zelfinzicht.
Hier tegenover staat dat het positief is dat verdachte lijkt te gedijen bij [zorgorganisatie] en dat hij kansen heeft om zijn diploma te behalen. Er is wel blijvend sprake van een geringe motivatie voor behandeling al is er bij verdachte wel meer begrip en motivatie ontstaan voor verblijf en het aangaan van begeleiding. Ook het contact met zijn ouders is in rustiger vaarwater gekomen.
Gezien de ernst van de verdenkingen acht de Raad, bij schuldig bevinden, een onvoorwaardelijke detentiestraf passend.
Als echter gekeken wordt naar de ontwikkeling van verdachte, en de zorgen die de Raad hierover heeft, dan zou er ook gedacht kunnen worden aan een deels voorwaardelijke detentiestraf. Deze optie geeft verdachte de mogelijkheid om bij [zorgorganisatie] zijn vaardigheden te vergroten. Een langdurige onvoorwaardelijke detentiestraf zou het gekozen perspectief kunnen doorkruisen alsook het feit dat verdachte onvoldoende toekomt aan de noodzakelijke geachte hulpverlening.
De Raad is daarnaast van mening dat verdachte nog een langere periode met jeugdreclassering zou kunnen gebruiken welke ook kan doorlopen nadat hij meerderjarig wordt. De Raad ziet als meerwaarde dat de jeugdreclassering met verdachte de noodzaak tot (trauma)behandeling zoals voorgesteld vanuit het psychologisch onderzoek blijvend zal bespreken en mogelijk hiermee verdachte toch kan motiveren om de behandeling te ondergaan.
De Raad adviseert oplegging van de bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich niet onttrekt aan de behandeling/hulpverlening van [zorgorganisatie] of aan het vervolg hulpverleningssetting (zelfstandigheidstraining);
- dat verdachte zich niet onttrekt aan aanvullende hulpverlening, indien dit door de jeugdreclassering als noodzakelijk wordt gezien;
- dat verdachte, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt, aantoonbaar op zoek gaat naar een adequate vrijetijdsbesteding;
- dat verdachte, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt, aantoonbaar op zoek gaat naar een volwaardige daginvulling en deze kan behouden;
- dat verdachte zich niet onttrekt aan zijn schoolgang;
- dat verdachte openheid en zicht geeft op de vrienden waar hij in zijn vrije tijd mee optrekt;
- dat verdachte in gesprek gaat met hulpverlening, de gecertificeerde instelling en met ouders over zijn toekomstperspectief.
Tijdens de terechtzitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat bij een onvoorwaardelijke jeugddetentie het traject bij [zorgorganisatie] wordt doorkruist en dat dit niet in het belang van verdachte is. De Raad wijzigt dan ook het advies in die zin dat wordt geadviseerd wordt om verdachte een werkstraf op te leggen in plaats van een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
Ter zitting heeft mevrouw [naam 3] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Bij aanvang van het toezicht vertoonde verdachte veel weerstand en was hij vooral bezig om de jeugdreclassering te confronteren met wat er wel of niet was gezegd. Vanuit het psychologisch onderzoek werd een behandeling in een klinische behandelsetting geadviseerd. Verdachte wil niet aan een dergelijke behandeling meewerken, waardoor er uiteindelijk is gekomen tot een plaatsing bij [zorgorganisatie] . Hier ontbreekt echter het forensische aspect. [zorgorganisatie] richt zich met name op het leren spreken over emoties en op het herkennen van oorzaak en gevolg. De begeleiding vanuit de jeugdreclassering richt zich nu met name op het aangaan van emoties, op het leren reflecteren en op het inschatten van oorzaak en gevolg. De behandeling bij [zorgorganisatie] loopt richting het einde en een zelfstandigheidstraining zou een mogelijke vervolgplaatsing zijn. Behandeling van verdachte blijft echter nodig. Mogelijk gaat verdachte ook nog tijdelijk bij zijn moeder wonen als er niet meteen een geschikte vervolgplek beschikbaar is. Juist op dat moment is het van belang dat de jeugdreclassering toezicht kan houden op de dagbesteding en op school. De jeugdreclassering vindt het van belang dat de ingeslagen weg wordt voortgezet. Er dient nog wel zicht te komen op de sociale contacten van verdachte.
De heer [naam 4] , jeugdzorgwerker in het civiele kader, heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte is aangemeld voor een zelfstandigheidstraining in Breda en in Eindhoven. De verwachting is dat hij voor het einde van dit schooljaar zijn behandeling bij [zorgorganisatie] heeft afgerond. Verdachte is zelf gemotiveerd voor een zelfstandigheidstraining waardoor er geen alternatief zal worden gezocht voor een tussentijdse plaatsing, maar verdachte tijdelijk bij zijn moeder zal gaan wonen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte persoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak 02-070839-22 op 21 maart 2022 in verzekering gesteld. In de zaak 02-041587-22 is hij op 18 februari 2022 in verzekering gesteld. Op deze data is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen de data van inverzekeringstelling, namelijk 18 februari 2022 en 21 maart 2022, en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 24 en bijna 23 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaken sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna 8 en bijna 7 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen straf.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit het advies van de deskundige is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Straffen
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de bewezenverklaarde feiten in vereniging heeft gepleegd alsook dat bij de straatroof een wapen is gebruikt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat er al bijna twee jaar sprake is van schorsingstoezicht in het strafrechtelijke kader en ook al geruime tijd van een ondertoezichtstelling in het civiele kader. Sinds zijn verblijf bij [zorgorganisatie] gaat het beter met verdachte en dat traject moet niet doorkruist worden. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen.
Voornoemde omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een werkstraf op zal leggen voor 120 uur en een jeugddetentie van 216 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de Raad.