ECLI:NL:RBZWB:2024:514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
02-070839-22 en 02-041587-22 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • A. Pellikaan
  • J. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen en afpersing van minderjarigen met overschrijding van de redelijke termijn

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en afpersing. De zaak betreft twee parketnummers: 02-070839-22 en 02-041587-22. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een twaalfjarig meisje, [slachtoffer 1], en van afpersing van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 17 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van [slachtoffer 1] en het afnemen van goederen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onder bedreiging met geweld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen met [slachtoffer 1] niet onder dwang hebben plaatsgevonden, maar dat er wel sprake was van ontuchtige handelingen, gezien de leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvonden. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen waren.

In de tweede zaak, de afpersing, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van hun telefoons en andere goederen onder bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank achtte ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte. De strafoplegging bestond uit een werkstraf van 120 uur en een jeugddetentie van 216 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank benadrukte het belang van bescherming van minderjarigen en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-070839-22 en 02-041587-22 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ( [land] )
verblijvende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 17 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting van 17 januari 2024 zijn de zaken overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
02-070839-22:
Primair: verdachte op 10 december 2021 te Tilburg samen met een ander [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ), die toen twaalf jaar oud was, heeft verkracht.
Subsidiair: verdachte samen met een ander ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, heeft gepleegd met [slachtoffer 1] die toen twaalf jaar oud was.
02-041587-22:
verdachte op 16 februari 2022 in Tilburg samen met een ander een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met (bedreiging met) geweld twee mobiele telefoons, een tasje en een muts zijn afgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-070839-22:
Volgens de officier van justitie staat vast dat [slachtoffer 1] verdachte en medeverdachte op 10 december 2021 heeft gepijpt. Volgens [slachtoffer 1] was dit niet vrijwillig. [slachtoffer 1] heeft echter wisselend verklaard over waar de dwang hiertoe uit bestond. Tijdens haar laatste studioverhoor heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat werd gezegd: “kom, kom”, en dat zij naar verdachte werd geduwd. [slachtoffer 1] zegt zelf niet eenduidig dat er sprake was van psychisch overwicht. Op basis hiervan is de officier van justitie er niet van overtuigd dat [slachtoffer 1] werd gedwongen om verdachte en medeverdachte te pijpen. [slachtoffer 1] heeft ook wisselend verklaard over het tonen van een vuurwapen en heeft in haar laatste studioverhoor verklaard dat haar een vuurwapen werd getoond terwijl haar werd gezegd dat zij niks mocht zeggen. Het tonen van het vuurwapen was daarom niet gericht op het dwingen tot pijpen. De officier van justitie komt dan ook tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting.
De officier van justitie stelt vervolgens de vraag of het pijpen ontuchtig is geweest. [slachtoffer 1] was destijds twaalf jaar oud en verdachte en medeverdachte waren respectievelijk vijftien en zestien jaar oud. Er was geen sprake van een affectieve relatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte en het pijpen heeft plaatsgevonden op de bovenste verdieping van een flat waar zij niks te zoeken hadden. De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
02-041897-22:
De officier van justitie stelt dat de straatroof wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte is meerdere keren gevraagd over dit feit te verklaren. De rechtbank heeft verdachte ook gewezen op de verschillende aanwezige belastende verklaringen, op de processen-verbaal van bevindingen, op de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 2] en van die van de ouders van [slachtoffer 3] en op de goederen die bij verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen. Dit alles roept om een uitleg. Ter terechtzitting komt verdachte met een verklaring die niet geloofwaardig is. Volgens de officier van justitie kan de rechtbank niet anders dan het feit wettig en overtuigend bewezen verklaren. De officier van justitie is van mening dat het geweld ook bewezen kan worden verklaard. Er is een wapen gebruikt en er is munitie getoond. [slachtoffer 3] heeft het over een vuurwapen, hij heeft zelfs concreet verklaard dat hij vermoedt dat het een Glock was. Bij verdachte is een opbergkoffer voor een vuurwapen met een instructieboekje van een Glock aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-041587-22:
De verdediging verzoekt verdachte van het primair tenlastegelegde feit verkrachting integraal vrij te spreken wegens onvoldoende wettig bewijs. Subsidiair is de verdediging van mening dat integraal vrijspraak dient te volgen omdat het bewijs niet overtuigend is. Ten aanzien van het subsidiaire feit verzoekt de verdediging primair vrijspraak omdat er geen sprake is van ontuchtige handelingen. Subsidiair vraagt de verdediging om te oordelen dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
De verdediging is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam 1] , gelet op de inconsistenties, met grote behoedzaamheid moeten worden bekeken. De verklaringen zijn op essentiële punten tegenstrijdig en leugenachtig. De verklaringen zijn daarmee onvoldoende betrouwbaar en kunnen niet als bewijs worden gebruikt. De verklaringen zijn ook niet overtuigend, gelet op de tegenstrijdigheden. Tevens ontbreekt steunbewijs.
Er kan alleen sprake zijn van verkrachting als [slachtoffer 1] gepijpt heeft tegen haar wil. Er is geen bewijsmateriaal waaruit volgt dat het pijpen tegen de wil van [slachtoffer 1] is gebeurd. Verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] zou hebben verkracht door psychische overmacht te hebben op [slachtoffer 1] . Ten aanzien van psychische overmacht geldt dat de feitelijkheid zo bedreigend moet zijn geweest dat [slachtoffer 1] er echt door gedwongen werd en dat zij dus geen weerstand hieraan kon bieden. Hier is geen sprake van geweest. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 1] dat zij niet echt bang was. Er was sprake van een beperkt leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 1] en daar komt bij dat [slachtoffer 1] deed alsof zij vijftien jaar was. Ook de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam 1] over het gebruik van een wapen zijn onderling tegenstrijdig en aantoonbaar leugenachtig. Er is onvoldoende bewijs om dwang te kunnen vaststellen. Het pijpen is niet tegen de wil van [slachtoffer 1] gebeurd. Er is geen sprake van psychische overmacht geweest. Ook de andere tenlastegelegde gedragingen, waaronder het gebruik van een vuurwapen, kunnen niet bewezen worden. De verdediging verzoekt dan ook verdachte vrij te spreken van verkrachting.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde moet de vraag beantwoord worden of de seksuele handeling gezien kan worden als een ontuchtige handeling. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval. De verdediging meent dat het pijpen niet als ontuchtig valt te kwalificeren en voert daartoe onder andere aan:
- [slachtoffer 1] had verdachte en medeverdachte al vaker ontmoet en er was ook contact via social media.
- [slachtoffer 1] en verdachte bevonden zich in dezelfde levensfase.
- [slachtoffer 1] heeft gelogen over haar leeftijd en aangegeven dat zij vijftien jaar oud was. Verdachte was net vijftien jaar oud en het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 1] en verdachte was dus beperkt.
- [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris aangegeven dat zij het initiatief heeft genomen voor de afspraak.
- Ook nam zij het initiatief voor het pijpen. De seksuele handeling vond dus plaats op basis van vrijwilligheid.
- Verdachte en [slachtoffer 1] hadden na de seksuele handeling nog herhaaldelijk contact met elkaar.
De verdediging stelt dat er sprake is geweest van een “normale” seksuele relatie tussen jeugdige personen die binnen de geschetste context, niet in strijd is met de sociaal-ethische norm. Nu de seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, verzoekt de verdediging primair om verdachte vrij te spreken van het plegen van ontuchtige handelingen.
02-041587-22:
Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit. Het is opvallend dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zelf geen aangifte hebben gedaan. De verdediging stelt dat het verhaal anders is dan dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verteld. De telefoons, de tas en de muts zijn vrijwillig door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgestaan. Later op de avond is er ruzie ontstaan en zijn de spullen na die ruzie niet meer teruggegeven. Het motief is gelegen in de omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een verklaring nodig hebben die rechtvaardigt dat zij zonder dure spullen thuis zijn gekomen.
Vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs verzoekt de verdediging primair om verdachte integraal vrij te spreken van dit feit.
De verdediging meent dat de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 2] en van de ouders van [slachtoffer 3] , gelet op de inconsistenties, met grote behoedzaamheid moeten worden bekeken. Het zijn verklaringen van horen zeggen. De verklaringen zijn ook niet overtuigend, gelet op de tegenstrijdigheden, op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zelf geen aangifte hebben gedaan en gelet op het feit dat uit het dossier een alternatief scenario volgt. Ook ontbreekt het steunbewijs.
De spullen zijn door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vrijwillig afgestaan. De omstandigheid dat de spullen pas later, toen er ruzie is ontstaan, niet zijn teruggegeven aan hen, betekent niet dat het oogmerk bij het wegnemen van de spullen al was ontstaan. Dat er geweld is gebruikt of dat er gedreigd is om geweld te gebruiken toen de spullen zijn overgedragen, staat helemaal niet vast. Er kan niet worden bewezen dat verdachte het volle opzet had op het gebruik van geweld of op de bedreiging met geweld. Ook is er geen wapen gebruikt, dit blijkt uit de berichten tussen verdachte en [getuige 2] die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweld of dwang dat heeft geleid tot afgifte van de goederen. Van diefstal met geweld of van afgifte door geweld is geen sprake. De verdediging verzoekt verdachte integraal vrij te spreken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-070839-22:
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat een verdachte het feit heeft begaan, tegenover die van een verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan.
In deze zaak is er sprake van verklaringen van vier personen die aanwezig waren bij het gebeurde: van [slachtoffer 1] , [naam 1] , medeverdachte en van verdachte.
Door de verdediging wordt aangevoerd dat [slachtoffer 1] en [naam 1] wisselend en verschillend van elkaar verklaren. De rechtbank stelt vast dat ook verdachte en medeverdachte meerdere keren zijn gehoord en dat deze ook wisselend en verschillend van elkaar verklaren.
Uit de verklaring van zowel [slachtoffer 1] als verdachte blijkt dat zij op 10 december 2021 hadden afgesproken om te gaan chillen. [slachtoffer 1] is samen met [naam 1] naar de afgesproken plek in Tilburg gekomen en verdachte samen met medeverdachte. Vervolgens zijn zij alle vier samen bij een willekeurig flatgebouw naar binnen gegaan, omdat het slecht weer was en de deur van deze flat open was. Op enig moment is [slachtoffer 1] met verdachte en medeverdachte op een hoger gelegen verdieping beland en heeft zij verdachte en medeverdachte gepijpt. Dit is ook gefilmd.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte vooraf of gedurende deze handelingen sprake is geweest van dwang (door geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 Sr.
[slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen afgelegd en in alle verklaringen heeft zij over een vuurwapen verklaard, alleen is de volgorde van handelingen en het moment waarop het vuurwapen is gebruikt, wisselend. Ook [naam 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat er een vuurwapen is gebruikt. Op basis van deze verklaringen is de rechtbank er van overtuigd dat een vuurwapen is gebruikt/ getoond. De politie heeft op de telefoon van medeverdachte ook foto's en filmpjes aangetroffen van verdachte en medeverdachte met een vuurwapen. Deze foto's en filmpjes dateren van de periode november 2021 tot februari 2022. Evenals de officier van justitie kan de rechtbank niet vaststellen wanneer het vuurwapen is getoond en daarmee ook niet of het is gebruikt om [slachtoffer 1] te dwingen verdachte en medeverdachte te pijpen. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf stelt de rechtbank vast dat het vuurwapen is getoond om ervoor te zorgen dat zij haar mond zou houden over hetgeen er is gebeurd en dus niet om haar te dwingen om verdachte en medeverdachte te pijpen. [slachtoffer 1] is ook de enige die heeft verklaard over het duwen (richting de schaamstreek) en heeft hierover ook wisselend verklaard, gelet waarop de rechtbank niet kan vaststellen dat hierin de dwang is gelegen. Hoewel uit het gefilmde blijkt dat het hoofd van [slachtoffer 1] tijdens het pijpen is vastgehouden, is dit op zich niet specifiek doorslaggevend om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] is gedwongen tot het pijpen. Voor zover is tenlastegelegd dat er sprake is geweest van psychisch overmacht kan de rechtbank dat niet vaststellen op basis van de eigen uitgebreide verklaringen van [slachtoffer 1] .
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde verkrachting.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen die tussen [slachtoffer 1] en verdachte en medeverdachte hebben plaatsgevonden, een ontuchtig karakter hebben. Daarbij gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm als bedoeld in artikel 245 Sr. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de seksuele handelingen de genoemde norm geschonden heeft.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr. tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken, de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien en hun grenzen in dit opzicht goed te kunnen bepalen en/of aangeven.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen of tussen wie een affectieve relatie bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank was in de onderhavige situatie geen sprake van deze uitzonderingssituatie. Vast staat dat [slachtoffer 1] verdachte en medeverdachte heeft gepijpt.
[slachtoffer 1] was ten tijde van de seksuele handelingen twaalf jaar oud, terwijl verdachte op dat moment (net) vijftien jaar oud was. Dat verdachte zelf nog niet was uitgerijpt, is niet relevant voor de bescherming van [slachtoffer 1] die de wet in dit geval wil bieden.
Verdachte heeft zich door [slachtoffer 1] laten pijpen, terwijl verdachte en [slachtoffer 1] geen affectieve relatie met elkaar hadden en elkaar niet eerder op deze wijze fysiek hebben ontmoet. Dat verdachte ten tijde van de seksuele handeling niet bekend was met de werkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] is verder irrelevant. De leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat voor een bewezenverklaring geen wetenschap bij verdachte is vereist. [slachtoffer 1] was bovendien, zo blijkt uit het dossier, een kwetsbaar meisje met een laag IQ.
Vorenstaande omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de seksuele handeling tussen [slachtoffer 1] en verdachte en/of medeverdachte in strijd is met de genoemde sociaal-ethische norm en dat deze daarom een ontuchtig karakter heeft. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
02-041587-22:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 16 februari 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren op die dag in het Spoorpark te Tilburg. In het Spoorpark kwamen zij verdachte en medeverdachte tegen. Zij zijn door hen gedwongen om naar het toiletgebouw aldaar te gaan en hebben onder bedreiging met een vuurwapen hun telefoons (met toegangscodes), een Louis Vuitton tasje en een Louis Vuitton muts moeten afgeven aan verdachte en medeverdachte.
De moeder van [slachtoffer 2] heeft op 16 februari 2022 eerst melding gedaan bij de politie van het tenlastegelegde feit en heeft vervolgens op 17 februari 2022 aangifte gedaan namens [slachtoffer 2] . De aangifte van de moeder van [slachtoffer 2] vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Zij zijn op 16 februari 2022 naar het Nassauplein te Tilburg gegaan, omdat de stiefvader van [slachtoffer 2] na contact met (één van) de daders had vernomen dat de telefoon van [slachtoffer 2] daar zou liggen. Op het Nassauplein aangekomen, troffen de verbalisanten in een auto [slachtoffer 3] en zijn ouders aan. Hoewel er geen aangifte is gedaan door [slachtoffer 3] (of door diens zijn ouders), heeft [slachtoffer 3] tegenover de politie aangegeven dat hij samen met [slachtoffer 2] in het Spoorpark was en dat hij daar is beroofd van zijn telefoon door verdachte en medeverdachte. Ook heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij is geslagen en dat hij en [slachtoffer 2] zijn bedreigd met een vuurwapen, waarbij het waarschijnlijk om een Glock zou gaan.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waren ook in het Spoorpark aanwezig op 16 februari 2022 en hebben gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] spullen hebben afgegeven aan verdachte en medeverdachte.
In de woning van medeverdachte is bij een doorzoeking op 18 februari 2022 een donkerkleurige muts van Louis Vuitton en een opbergkoffer voor een vuurwapen aangetroffen met een instructieboekje voor een Glock. Tijdens de aanhouding van medeverdachte op 18 februari 2022 is bij hem een zwarte Samsung telefoon aangetroffen. Na onderzoek is gebleken dat dit de telefoon van [slachtoffer 3] was. Tijdens de aanhouding van verdachte op 18 februari 2022 is bij hem een Louis Vuitton schoudertas aangetroffen.
Bij onderzoek van de telefoon van medeverdachte zijn bestanden aangetroffen, waaronder een filmpje waarop medeverdachte is te zien met een donkere muts en met een schoudertas, beide van het merk Louis Vuitton. Verder worden vijf foto’s van de Louis Vuitton tas aangetroffen en twee foto’s van de Louis Vuitton muts. De Louis Vuitton tas kwam overeen met de in beslag genomen tas bij verdachte en de Louis Vuitton muts kwam overeen met de in beslag genomen muts in de woning van medeverdachte. De moeder van [slachtoffer 2] heeft, nadat haar de foto’s van het Louis Vuitton tasje en de Louis Vuitton muts werden getoond, verklaard dat dit het tasje en de muts van [slachtoffer 2] waren. In bovengenoemd filmpje is medeverdachte aan het rappen, onder andere met de volgende zinnen:
"Schietpartij maar hij is geen killer. Mannen geracet. Kom naar Nassauplein". Terwijl hij zei: "mannen geracet", filmde hij de tas.
De politie schrijft op dat verbalisant ambtshalve bekend is dat 'racen' overvallen betekent. Het Nassauplein is de plek waar de gestolen telefoon op 16 februari 2022 is terug gelegd.
Bij onderzoek van de telefoon van verdachte zijn berichten aangetroffen tussen hem en [getuige 2] . In die berichten geeft verdachte onder andere richting [getuige 2] aan:
“Drm [slachtoffer 3] zei het en gelijk kreeg ie klappe”
“en ze tel en muts moest die ook afstaan”
Op de vraag van [getuige 2] of hij die spullen van [slachtoffer 3] nog heeft antwoord medeverdachte:
“Muts en sjaal”
“Die tellie is bij [naam 2] ”
Voornoemde feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, vragen om een uitleg van verdachte. Bij de politie heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft de rechtbank verdachte het dossier voorgehouden en verdachte gevraagd om een verklaring af te leggen over die feiten en omstandigheden die dringend om een uitleg vragen.
Verdachte heeft op een zeer laat moment, namelijk tijdens de zitting, een alternatief scenario geschetst. Verdachte geeft aan dat hij met medeverdachte, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in het park was. Medeverdachte heeft [slachtoffer 2] gevraagd of hij het tasje en de muts op mocht en dat mocht van [slachtoffer 2] . Terwijl zij met hun vieren verder liepen in het park kregen verdachte en medeverdachte ruzie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en heeft medeverdachte besloten de spullen niet terug te geven. Verdachte bekent dat hij [slachtoffer 3] een klap heeft gegeven, waarna zij vervolgens zijn vertrokken. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, niet geloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van de telefoon van [slachtoffer 3] bij hem tijdens zijn aanhouding. Het door verdachte aangedragen alternatieve scenario is daarom onaannemelijk en niet geloofwaardig.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verdachte één van de twee daders moet zijn geweest van de afpersing en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft afgeperst.
Daarbij benoemt de rechtbank het opvallend te vinden dat in beide zaken door de slachtoffers wordt gesproken over de aanwezigheid van een vuurwapen waarbij aan de slachtoffers munitie wordt getoond.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-070839-22:
hij op 10 december 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009, die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het meermalen, brengen van hun penissen in de mond van die [slachtoffer 1] en zich vervolgens te laten pijpen door die [slachtoffer 1] ;
02-041587-22:
hij op 16 februari 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en een mobiele telefoon (merk iPhone) en een tasje (merk Louis Vuitton) en een muts (merk Louis Vuitton), toebehorende aan die [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander:
- die [slachtoffer 3] een klap in het gezicht heeft gegeven en;
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een vuurwapen heeft voorgehouden en;
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij de toegangscodes van hun mobiele telefoons moesten afgeven en dat er anders geschoten zou worden en;
- dat vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gericht en;
- dat vuurwapen tegen de buik van die [slachtoffer 3] heeft geduwd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Door de verdediging wordt bepleit dat verdachte een beroep toekomt op de afwezigheid van alle schuld. Verdachte was ten tijde van de seksuele handeling net vijftien jaar oud en er was bij hem sprake van een achterstand in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Er was geen reden voor verdachte om aan te nemen dat [slachtoffer 1] jonger was dan dat zij deed voorkomen. Van verdachte kan, gelet op zijn leeftijd en achterstand in zijn ontwikkeling, niet worden verwacht dat hij uitvoerig onderzoek zou doen naar de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Die leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat het voor het kunnen komen tot een bewezenverklaring niet van belang is of de verdachte wist dat [slachtoffer 1] pas twaalf jaar oud was. De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr en strekt zich ook uit tot eventuele door de minderjarige zelf geïnitieerde gedragingen. Dit betekent dat verdachte een verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] te komen.
Verdachte heeft ervoor gekozen om zich te laten pijpen door [slachtoffer 1] , een meisje dat hij niet of nauwelijks kende. Verdachte heeft genoegen genomen met de enkele mededeling van [slachtoffer 1] dat zij vijftien jaar oud was. Het had op de weg van verdachte gelegen om meer onderzoek te doen naar haar werkelijke leeftijd. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de informatie van [slachtoffer 1] en zijn eigen inschatting, heeft verdachte niet voldaan aan de onderzoeksplicht die op hem rustte. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij zijn strafeis uit van een bewezenverklaring van twee strafbare feiten. Hij heeft bij zijn eis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en met de traumatische ervaringen voor de slachtoffers en anderzijds heeft hij rekening gehouden met de persoon van verdachte, de inhoud van de rapportages van de deskundigen en met het feit dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 216 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 120 uur.
Tevens vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden:
  • De redelijke termijn is overschreden;
  • Verdachte is een first offender;
  • Verdachte is blijkens de pro justitia rapportage verminderd toerekeningsvatbaar;
  • Het gaat goed met verdachte. Hij is uit huis geplaatst bij [zorgorganisatie] , ondergaat daar een behandeling en heeft daar baat bij. Ook gaat hij weer naar school en kan hij zijn opleiding op korte termijn afronden;
  • Indien er een onvoorwaardelijke detentie wordt opgelegd, zal dit betekenen dat verdachte overgeplaatst moet worden. Dit zal de goede ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt en de behandeling die hij ondergaat, doorkruisen;
  • Een onvoorwaardelijke detentie zal ook in strijd zijn met de bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming dat verdachte geen contact mag onderhouden met probleemjongeren.
Verdachte is bereid een werkstraf te verrichten. De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, inhoudende een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje van twaalf jaar oud. Verdachte en medeverdachte hebben zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en dit is ook gefilmd.
Hoewel van dwang niet is gebleken, dient een meisje als [slachtoffer 1] op die leeftijd beschermd te worden, zowel tegen personen die op seksueel gebied gebruik van haar maken als tegen zichzelf.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] , die zich op dat moment, mede gelet op haar sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevond. Het handelen van verdachte brengt, zeker aan een minderjarige die nog aan het begin van haar seksuele ontwikkeling staat, schade toe. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden.
Op 16 februari 2022 heeft verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedwongen tot afgifte van hun telefoons (met toegangscode), een tas en een muts. Daarbij is een vuurwapen getoond en is [slachtoffer 3] in zijn gezicht geslagen. Dit betreft een ernstig feit dat een grote impact heeft op het leven van slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid. Verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Daarnaast leiden dergelijke feiten tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu het feit in een openbare gelegenheid heeft plaatsgevonden.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 19 juli 2022, opgesteld door de [psycholoog] , leidt de rechtbank het volgende af. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, zijnde een andere gespecificeerde trauma- of stressgerelateerde stoornis waarbij kenmerken van hechtingsproblematiek en traumagerelateerde problematiek opvallen. Voorts is sprake van een bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, gekenmerkt door een in enige mate lacunaire gewetensontwikkeling, problemen in het omgaan met autoriteiten en begrenzing en problemen in zijn emotie-, agressie- en impulsregulatie. Een ouder-kindrelatieprobleem is grotendeels in remissie.
Ten tijde van het ten laste gelegde was de genoemde psychische problematiek aanwezig en heeft dit het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Indien de tenlastegelegde ontuchtige handelingen worden bewezen, dan kan zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgewerkt. Verdachte kent problemen met zijn emotie- en agressieregulatie. Hij is primair gericht op eigen behoeftebevrediging, is zelfbepalend en is nog weinig geneigd om zich in te leven in de gevolgen voor de ander. Het willen bevredigen van eigen behoeftes lijkt ten tijde van het tenlastegelegde een rol te hebben gespeeld, terwijl hij in deze weinig werd geremd door zijn gewetensfunctie.
Kijkend naar zijn achtergrond en leeftijd, wordt geconstateerd dat zijn ontwikkeling afwijkt in vergelijking met die van leeftijdsgenoten en worden lacunes in zijn emotie- en agressieregulatie, zijn gewetensontwikkeling en sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling geconstateerd die een rol hebben gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde. Vanuit de beschreven bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is hij gericht op eigen (seksuele) behoeftebevrediging. Hij werd als gevolg van zijn onrijpe emotionele- en gewetensontwikkeling in verminderde mate geremd door zijn geweten, door eigen morele en corrigerende, remmende gedachten en gevoelens en door empathie met slachtoffers. De deskundige geeft de rechtbank in overweging om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Met betrekking tot de kans op recidive in geweldsdelicten zijn meerdere risicofactoren aanwezig en weinig beschermende factoren. Een belangrijk beschermende factor wordt momenteel gevormd door de huidige, door de reclassering gestelde voorwaarde: geen contact mogen hebben met probleemjongeren. Met betrekking tot het recidiverisico in zeden en/of geweldsdelicten wordt gezien dat de al langer bestaande bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, gekenmerkt door een in enige mate lacunaire gewetensontwikkeling en problemen in zijn emotie-, agressie- en impulsregulatie de kans op recidive vergroten. Zorgelijk zijn het beperkte steunende netwerk van verdachte, het pedagogische thuismilieu dat volgens de gezinsvoogd "net voldoende" is, zijn berekende gedrag en zijn moeite in het omgaan met begrenzende anderen die hij snel als autoritair kan beleven. Dit maakt dat indien verdachte zonder behandeling terug zou keren naar de te weinig begrenzende- en gestructureerde situatie voor zijn aanhouding en hij contact zoekt met probleemjongeren, het recidiverisico in het plegen van geweldsdelicten als matig moet worden beoordeeld. De kans op recidive in zedendelicten is laag-matig, mede omdat hij niet bekend is met eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag, niet eerder is veroordeeld vanwege zedendelicten en omdat het onderzoek geen aanwijzingen geeft voor een seksuele stoornis en/of een seksuele preoccupatie.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, dan is een klinische behandeling gericht op zijn sociaal-emotionele-, identiteits- en gewetensontwikkeling geïndiceerd. Hierbij kan gedacht worden aan plaatsing in een jeugdzorginstelling dan wel, indien het tenlastegelegde wordt bewezen, aan plaatsing in een forensisch klinische setting. Een mogelijkheid is een cognitief gedragstherapeutische behandeling gericht op het verbeteren van zijn agressie- en emotieregulatie en impulscontrole. Het vergroten van inzicht in zijn eigen functioneren en onder meer empathietraining en een training moreel redeneren kunnen helpend zijn. Naast cognitief-gedragstherapeutische interventies kan ook gedacht worden aan psychomotore therapie. Ook is psycho-educatie over relaties en seksualiteit van belang evenals het aanleren van vaardigheden in deze. Daarnaast zijn traumabehandeling en systematische interventies van belang en dienen de ouders van verdachte te worden betrokken bij zijn behandeling.
Bij een bewezenverklaring wordt een juridisch kader geadviseerd waarbinnen een klinische behandeling zou kunnen plaatsvinden. De deskundige adviseert om de klinische behandeling te laten plaatsvinden als bijzondere voorwaarde van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Een toezicht door de jeugdreclassering vindt dan automatisch plaats. Daarnaast is een belangrijke voorwaarde die overwogen moet worden een contactverbod met probleemjongeren, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 15 januari 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek van de Raad, maar wel toestemming gegeven voor het benaderen van informanten. Desondanks heeft de Raad voldoende informatie om tot een advies te komen.
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting en heeft vrijwel geen informatie gegeven over de diefstal met geweld. Hij beroept zich op zijn zwijgrecht.
Mocht verdachte schuldig worden bevonden aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht, dan vergroot dit de zorgen. Niet alleen zou verdachte niet eerlijk zijn geweest over zijn aandeel (nemen van verantwoordelijkheid) maar zou hij daarnaast ook weinig oog hebben voor de gevolgen voor de slachtoffers. De Raad acht de verdenking van de strafbare feiten zeer ernstig.
In 2022 is een psychologisch onderzoek afgenomen bij verdachte, waarna is geadviseerd om klinische behandeling te laten plaatsvinden als bijzondere voorwaarde van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Een toezicht door de jeugdreclassering vindt dan automatisch plaats. Ook wordt de rechtbank geadviseerd om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De Raad constateert dat een klinische behandeling niet door verdachte en ouders is ondersteund. Er heeft een intakegesprek bij de [orthopsychiater] plaatsgevonden maar verdachte is hier niet toegelaten. Verdachte heeft bij de [orthopsychiater] aangegeven niet aan behandeling en/of therapie mee te willen werken en ook de ouders hadden veel weerstand tegen een klinische behandeling. Het alternatief voor verdachte was een plaatsing bij [zorgorganisatie] in [plaats] , waar weliswaar structuur en een bepaalde mate van behandeling geboden kan worden, maar wat geen klinische behandelsetting betreft zoals vanuit het psychologisch onderzoek geadviseerd wordt.
Sinds zijn verblijf bij [zorgorganisatie] in [plaats] maakt verdachte een groei door in zijn ontwikkeling en verdachte lijkt baat te hebben bij de rust en regelmaat en de begrenzing die hier aanwezig is. Toch zijn er ook incidenten als weglopen, fysieke confrontaties en diefstal. Verdachte is naar het oordeel van de Raad dan ook onvoldoende toegekomen aan behandeling gericht op het verbeteren van zijn agressie- en emotieregulatie en impulscontrole alsook het vergroten van inzicht in zijn eigen functioneren en moreel redeneren. De zorgen hierover blijven dan ook bestaan en de kans op herhaling van strafbare feiten wordt dan ook als reëel gezien. Er wordt geen onderliggende seksuele problematiek waargenomen waardoor de kans op herhaling van zedendelicten als relatief gering wordt gezien.
Het beeld dat bij de Raad ontstaat, is dat verdachte een jongen is die erg zelfbepalend is, zich wel kan aanpassen, maar vooral zijn eigen weg wil gaan. Verdachte heeft moeite om met grenzen en autoriteit om te gaan. Hij verdraagt het moeilijk als anderen hem begrenzen. Verdachte neemt nog onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en is terughoudend in die zaken waar het gaat om het vergroten van zijn zelfinzicht.
Hier tegenover staat dat het positief is dat verdachte lijkt te gedijen bij [zorgorganisatie] en dat hij kansen heeft om zijn diploma te behalen. Er is wel blijvend sprake van een geringe motivatie voor behandeling al is er bij verdachte wel meer begrip en motivatie ontstaan voor verblijf en het aangaan van begeleiding. Ook het contact met zijn ouders is in rustiger vaarwater gekomen.
Gezien de ernst van de verdenkingen acht de Raad, bij schuldig bevinden, een onvoorwaardelijke detentiestraf passend.
Als echter gekeken wordt naar de ontwikkeling van verdachte, en de zorgen die de Raad hierover heeft, dan zou er ook gedacht kunnen worden aan een deels voorwaardelijke detentiestraf. Deze optie geeft verdachte de mogelijkheid om bij [zorgorganisatie] zijn vaardigheden te vergroten. Een langdurige onvoorwaardelijke detentiestraf zou het gekozen perspectief kunnen doorkruisen alsook het feit dat verdachte onvoldoende toekomt aan de noodzakelijke geachte hulpverlening.
De Raad is daarnaast van mening dat verdachte nog een langere periode met jeugdreclassering zou kunnen gebruiken welke ook kan doorlopen nadat hij meerderjarig wordt. De Raad ziet als meerwaarde dat de jeugdreclassering met verdachte de noodzaak tot (trauma)behandeling zoals voorgesteld vanuit het psychologisch onderzoek blijvend zal bespreken en mogelijk hiermee verdachte toch kan motiveren om de behandeling te ondergaan.
De Raad adviseert oplegging van de bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich niet onttrekt aan de behandeling/hulpverlening van [zorgorganisatie] of aan het vervolg hulpverleningssetting (zelfstandigheidstraining);
- dat verdachte zich niet onttrekt aan aanvullende hulpverlening, indien dit door de jeugdreclassering als noodzakelijk wordt gezien;
- dat verdachte, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt, aantoonbaar op zoek gaat naar een adequate vrijetijdsbesteding;
- dat verdachte, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt, aantoonbaar op zoek gaat naar een volwaardige daginvulling en deze kan behouden;
- dat verdachte zich niet onttrekt aan zijn schoolgang;
- dat verdachte openheid en zicht geeft op de vrienden waar hij in zijn vrije tijd mee optrekt;
- dat verdachte in gesprek gaat met hulpverlening, de gecertificeerde instelling en met ouders over zijn toekomstperspectief.
Tijdens de terechtzitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat bij een onvoorwaardelijke jeugddetentie het traject bij [zorgorganisatie] wordt doorkruist en dat dit niet in het belang van verdachte is. De Raad wijzigt dan ook het advies in die zin dat wordt geadviseerd wordt om verdachte een werkstraf op te leggen in plaats van een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
Ter zitting heeft mevrouw [naam 3] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Bij aanvang van het toezicht vertoonde verdachte veel weerstand en was hij vooral bezig om de jeugdreclassering te confronteren met wat er wel of niet was gezegd. Vanuit het psychologisch onderzoek werd een behandeling in een klinische behandelsetting geadviseerd. Verdachte wil niet aan een dergelijke behandeling meewerken, waardoor er uiteindelijk is gekomen tot een plaatsing bij [zorgorganisatie] . Hier ontbreekt echter het forensische aspect. [zorgorganisatie] richt zich met name op het leren spreken over emoties en op het herkennen van oorzaak en gevolg. De begeleiding vanuit de jeugdreclassering richt zich nu met name op het aangaan van emoties, op het leren reflecteren en op het inschatten van oorzaak en gevolg. De behandeling bij [zorgorganisatie] loopt richting het einde en een zelfstandigheidstraining zou een mogelijke vervolgplaatsing zijn. Behandeling van verdachte blijft echter nodig. Mogelijk gaat verdachte ook nog tijdelijk bij zijn moeder wonen als er niet meteen een geschikte vervolgplek beschikbaar is. Juist op dat moment is het van belang dat de jeugdreclassering toezicht kan houden op de dagbesteding en op school. De jeugdreclassering vindt het van belang dat de ingeslagen weg wordt voortgezet. Er dient nog wel zicht te komen op de sociale contacten van verdachte.
De heer [naam 4] , jeugdzorgwerker in het civiele kader, heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte is aangemeld voor een zelfstandigheidstraining in Breda en in Eindhoven. De verwachting is dat hij voor het einde van dit schooljaar zijn behandeling bij [zorgorganisatie] heeft afgerond. Verdachte is zelf gemotiveerd voor een zelfstandigheidstraining waardoor er geen alternatief zal worden gezocht voor een tussentijdse plaatsing, maar verdachte tijdelijk bij zijn moeder zal gaan wonen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte persoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak 02-070839-22 op 21 maart 2022 in verzekering gesteld. In de zaak 02-041587-22 is hij op 18 februari 2022 in verzekering gesteld. Op deze data is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen de data van inverzekeringstelling, namelijk 18 februari 2022 en 21 maart 2022, en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 24 en bijna 23 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaken sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna 8 en bijna 7 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen straf.
Verminderde toerekenbaarheid
Uit het advies van de deskundige is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Straffen
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de bewezenverklaarde feiten in vereniging heeft gepleegd alsook dat bij de straatroof een wapen is gebruikt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat er al bijna twee jaar sprake is van schorsingstoezicht in het strafrechtelijke kader en ook al geruime tijd van een ondertoezichtstelling in het civiele kader. Sinds zijn verblijf bij [zorgorganisatie] gaat het beter met verdachte en dat traject moet niet doorkruist worden. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen.
Voornoemde omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een werkstraf op zal leggen voor 120 uur en een jeugddetentie van 216 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de Raad.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 245, 248 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in de zaak 02-070839-22 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-070839-22:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
02-041587-22:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 216 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich niet onttrekt aan de behandeling/hulpverlening van [zorgorganisatie] of aan een vervolg van de hulpverleningssetting (zelfstandigheidstraining);
- zich niet onttrekt aan aanvullende hulpverlening, indien dit door de jeugdreclassering als noodzakelijk wordt gezien;
- aantoonbaar op zoek gaat naar een adequate vrijetijdsbesteding, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- aantoonbaar op zoek gaat naar een volwaardige daginvulling en deze kan behouden, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- zich niet onttrekt aan zijn schoolgang;
- openheid en zicht geeft op de vrienden met wie hij in zijn vrije tijd optrekt;
- in gesprek gaat met hulpverlening, de gecertificeerde instelling en zijn ouders over zijn toekomstperspectief;
- draagt de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Bogaert, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2024.
Mr. Bogaert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.