ECLI:NL:RBZWB:2024:5142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/02/419920 / FA RK 24-1095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2008. Het verzoek tot gezagsbeëindiging is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die stelt dat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd door de onvoorspelbare en schadelijke houding van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn zijn verantwoordelijkheden als ouder te dragen en dat hij zijn gezag misbruikt. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het gebrek aan contact tussen de vader en het kind, de negatieve impact van de vader op de ontwikkeling van het kind, en de weigering van de vader om samen te werken met de moeder en de gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om het gezag van de vader te beëindigen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/419920 / FA RK 24-1095
beschikking d.d. 18 april 2024
op het verzoek van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
locatie Middelburg,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008, hierna te noemen [de minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Middelburg,

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 4 maart 2024 ingekomen verzoek tot gezagsbeëindiging, met bijlagen;
- het door tussenkomst van de GI ingekomen e-mailbericht van [de minderjarige] d.d. 3 april 2024.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 18 april 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen mr. Schijvenaars en de moeder. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI. De vader is niet in persoon verschenen.
1.3.
[de minderjarige] is in de gelegenheid zijn mening kenbaar te maken. Dit heeft hij gedaan door een e-mailbericht aan de kinderrechter te sturen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter - kort samengevat - de inhoud van dit e-mailbericht voorgehouden. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank d.d. 14 januari 2015 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 27 januari 2015 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tijdens dit huwelijk is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van 19 mei 2021 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Intervence (rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland) met ingang van 19 mei 2021 en tot 19 februari 2022. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 november 2023 tot 19 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] te beëindigen. Daarbij wordt tevens verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad vindt beëindiging van het gezag van de vader in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. [de minderjarige] ondervindt namelijk veel last van de houding die de vader in de afgelopen jaren heeft laten zien. [de minderjarige] heeft al jaren geen structureel contact met zijn vader. De vader toont een onvoorspelbare houding, waarbij hij belastende uitspraken doet en zich door niemand laat sturen. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd om de vader inzicht te geven in de situatie, zijn houding en gedrag en de impact hiervan op [de minderjarige] . Hij is echter niet bereid gebleken om enige vorm van samenwerking met de GI of de moeder aan te gaan. De vader doet uitspraken die beschadigend zijn voor [de minderjarige] , waardoor het contact zeer moeizaam is verlopen en zelfs door [de minderjarige] meermaals tijdelijk on hold is gezet. Om zichzelf te beschermen tegen nieuwe teleurstellingen heeft [de minderjarige] medio augustus 2023 het contact met de vader definitief verbroken. Daarnaast vindt de Raad het zorgelijk dat de vader de moeder niet alleen belemmert in haar opvoedtaak, maar ook in de uitvoering van haar gezag over [de minderjarige] . De Raad is van mening dat aan beide gronden, zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 BW, wordt voldaan. [de minderjarige] groeit op dusdanige wijze op dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, waarbij de vader niet openstaat voor hulpverlening om deze situatie te veranderen en waardoor de verwachting is gerechtvaardigd dat de vader niet in staat is om binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn zijn verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] weer te dragen. Ook is er volgens de Raad sprake van een situatie waarin de vader zijn gezag misbruikt, daar hij meermaals zijn toestemming heeft geweigerd voor zaken die nodig zijn voor [de minderjarige] . De ontwikkeling van [de minderjarige] zal meer in het gedrang komen als de vader zijn gezag behoudt. Hoewel een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag door de moeder de meest geëigende weg is in deze situatie, ziet de Raad het risico dat een dergelijk verzoek strijd verhogend kan werken, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Het indienen van het verzoek vanuit de Raad is daarom meer passend. De Raad handhaaft zijn verzoek.
4.2.
Mr. Schijvenaars stelt dat de vader zich ernstige zorgen maakt over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Deze zorgen zijn volgens de vader niet aan hem te wijten, maar aan de moeder en de GI. Mr. Schijvenaars begrijpt de onderbouwing van de Raad om zelf een verzoek tot beëindiging van het gezag in te dienen en om dit niet over te laten aan de moeder ter voorkoming van hevige escalaties tussen de ouders. De vader heeft aan mr. Schijvenaars te kennen gegeven dat het hem niet uitmaakt als zijn gezag wordt beëindigd. De vader refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Het zal volgens hem de situatie niet veel anders maken.
4.3.
De moeder heeft veel moeite met de houding van de vader. Het wordt namelijk voor haar steeds lastiger om zijn toestemming te krijgen voor zaken die belangrijk zijn voor [de minderjarige] , zoals zijn schoolreis en een doktersbezoek. De moeder is dan ook blij dat de GI haar hierbij ondersteunt en ervoor zorgt dat die zaken toch doorgang kunnen vinden. Het is voor de moeder niet mogelijk om rechtstreeks contact op te nemen met de vader, daar zij door hem is geblokkeerd. Vorig jaar eiste de vader dat [de minderjarige] zelf langs moest komen bij zijn vader om een handtekening te verkrijgen. Deze situatie heeft veel impact op [de minderjarige] gehad daar hij niet eens binnen mocht komen. [de minderjarige] wordt keer op keer teleurgesteld door zijn vader. De vader stelt zich dwingend op naar [de minderjarige] . De moeder betreurt het dat de vader [de minderjarige] betrekt in zijn strijd jegens haar. Voor de moeder en [de minderjarige] is het duidelijk dat de vader altijd de vader van [de minderjarige] blijft. Op het moment dat [de minderjarige] hiervoor open staat, zal de moeder het contact tussen hen niet in de weg staan. Wat dat betreft zal er niet veel veranderen. Volgens de moeder zorgt een gezagsbeëindiging er wel voor dat [de minderjarige] niet meer door zijn vader onder druk kan worden gezet en hij niet langer afhankelijk is van het al dan niet verkrijgen van de toestemming van zijn vader.
4.4.
De GI is na vele incidenten met de vader en een klachtenprocedure, waarbij de vader uiteindelijk niet is komen opdagen, tot het besluit gekomen om de Raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar het gezag van de vader. Het is voor de vader niet mogelijk gebleken om op een respectvolle manier met [de minderjarige] om te gaan. De vader uit zich op negatieve wijze naar [de minderjarige] en de moeder en gebruikt hierbij zeer kwetsende termen. Hij weigert om in gesprek te gaan met de moeder en de GI, waarbij het meermaals is voorgekomen dat de GI een behoorlijke druk op hem moest uitoefenen om zaken voor [de minderjarige] voor elkaar te krijgen. Zo heeft de vader pas op het laatste moment zijn toestemming gegeven voor een vakantie. Zijn toestemming voor onder meer [maatschappelijk werk] en een consult bij de huisarts vanwege een longontsteking van [de minderjarige] heeft hij geweigerd.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1: 266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechtbank op verzoek van de Raad het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide gronden voor een beëindiging van het gezag van de vader is voldaan. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] namelijk ernstig geschaad als de vader zijn gezag behoudt. De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
5.3.
De ouders zijn gescheiden in 2015 en [de minderjarige] woont sindsdien bij de moeder. Hoewel de ouders ten tijde van de echtscheiding een reguliere zorgregeling zijn overeengekomen, lukt het hen niet om daar uitvoering aan te geven. [de minderjarige] heeft al jarenlang geen structureel contact met zijn vader. Dit contact is meermaals verbroken geweest als gevolg van de onvoorspelbare houding van de vader en het gevoel van [de minderjarige] dat hij zich door hem niet gehoord en gezien voelt. [de minderjarige] heeft veel druk ervaren vanuit zijn vader, die zich eisend opstelde in het contact en daarbij zeer kwetsende uitspraken naar hem heeft gedaan. Deze situatie heeft er zelfs toe geleid dat [de minderjarige] een schoolperiode heeft gekend met veel afwezigheid doordat hij kampte met stressklachten ten aanzien van dit contact. Om zichzelf te beschermen voor nieuwe teleurstellingen in het contact met de vader heeft [de minderjarige] in augustus 2023 definitief met zijn vader gebroken. Ondanks deze beslissing van [de minderjarige] is de vader hem tot voor kort toch nog belastende berichten blijven sturen. Deze situatie acht de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] en vormt naar haar oordeel een ernstige bedreiging voor de (verdere) ontwikkeling van [de minderjarige] . Gelukkig heeft [de minderjarige] veel baat bij de hulp die hij krijgt vanuit [maatschappelijk werk] . [de minderjarige] heeft hierdoor meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld ontwikkeld. Door het ontbreken van enige vorm van contact met de vader is het voor [de minderjarige] echter niet mogelijk om het negatieve beeld wat hij thans heeft ten aanzien van zijn vader bij te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit ook een belemmering voor zijn verdere (identiteits)ontwikkeling.
5.4.
Met het voornoemde oordeel komt de rechtbank vervolgens toe aan de vraag of de vader in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding alsnog binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In de afgelopen jaren heeft de vader een houding laten zien, waarbij hij iedere vorm van contact met zowel de moeder als de GI heeft geweigerd. De vader houdt hardnekkig vast aan zijn eigen visie. Iedere vorm van zelfreflectie lijkt hem te ontbreken, waarbij hij de oorzaak van de situatie, waarin hij geen contact heeft met [de minderjarige] en geen invulling kan geven aan zijn gezag, volledig buiten zichzelf legt. De vader zit vast in zijn strijd jegens de moeder en de GI en doet hierover belastende en kwetsende uitspraken naar [de minderjarige] , die zijn keuze om het contact te verbreken met de vader uit onmacht lijkt te maken om zich staande te kunnen houden in de huidige situatie. De vader weigert elke vorm van communicatie met de moeder en staat niet open voor een samenwerking met de GI. Hierdoor is het niet mogelijk om te werken aan de in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen, noch om inzichtelijk te krijgen wat de vader nodig heeft in het contact met [de minderjarige] om de verbinding met hem te kunnen maken. De vader laat zich hierin niet sturen door de GI. Daarnaast is in de afgelopen periode met regelmaat gebleken dat de vader weigert zijn toestemming te geven voor zaken die belangrijk zijn voor [de minderjarige] , zoals bijvoorbeeld voor de vakantie naar het buitenland, de schoolreis en een doktersbezoek. Uit het feit dat de vader van [de minderjarige] eist dat hij de handtekening voor het geven van toestemming in persoon komt ophalen bij de vader kan worden geconcludeerd dat de vader zijn gezagspositie misbruikt om contact met [de minderjarige] af te dwingen. De rechtbank acht deze houding van de vader zeer kwalijk en schadelijk voor [de minderjarige] .
5.5.
In deze situatie, waarin het voor de vader niet mogelijk is gebleken om binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn tot verandering te komen, stelt de rechtbank vast dat voldaan is aan beide gronden voor het beëindigen van het gezag zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 BW. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het gezag van de vader over hem wordt beëindigd. De rechtbank zal het hiertoe strekkende verzoek van de Raad daarom toewijzen, waardoor de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
5.6.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1973, over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 door mr. Voorn, voorzitter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. De Beer en mr. Hendriks, kinderrechters, en Bakker-Maljers, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 mei 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking
aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.