ECLI:NL:RBZWB:2024:5155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/02/419473 / JE RK 24-333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van de zorg voor de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van drie maanden. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van ernstige zorgen over de moeder, die zwanger is van het ongeboren kind en die sinds oktober 2023 geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De moeder heeft drie kinderen uit een eerdere relatie, die sinds 2020 uit huis zijn geplaatst vanwege huiselijk geweld. De Raad heeft vastgesteld dat de moeder nauwelijks bereikbaar is en niet op afspraken verschijnt, wat leidt tot ernstige zorgen over haar opvoedcapaciteiten en middelengebruik. Tijdens de mondelinge behandeling was de moeder niet aanwezig, evenals de vader van het ongeboren kind en een vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdbescherming Brabant.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, hoewel een ongeboren kind geen drager is van rechten en plichten, het kind op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek als reeds geboren kan worden aangemerkt indien zijn of haar belang dit vordert. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de voorlopige ondertoezichtstelling toe te wijzen, gezien de ernstige zorgen over de zorg- en opvoedcapaciteiten van de moeder. De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 21 maart 2024 en tot 21 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419473 / JE RK 24-333
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Beschikking voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
locatie Breda,
over
ONGEBOREN BABY [achternaam], hierna te noemen het thans nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] , thans verblijvende op een onbekende woon- of verblijfplaats.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Daarbij was een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig.
Hoewel goed opgeroepen is de moeder niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Als informant zijn tevens voor de mondelinge behandeling uitgenodigd de vader van het thans nog ongeboren kind, heer [naam] , wonende te [plaats 2] , en de Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur. Beide informanten waren ook niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het thans nog ongeboren kind. De zwangerschap is à terme medio [maand] 2024.
2.2.
De vader heeft het ongeboren kind (nog) niet erkend
.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van het thans nog ongeboren kind voor de duur van drie maanden.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad gesteld dat er al sinds 2012 zorgen bestaan over de moeder en haar opvoedsituatie. De moeder heeft uit een vorige relatie drie kinderen, die allen sinds 2020 uit huis zijn geplaatst vanwege zorgen over hun veiligheid ten gevolge van huiselijk geweld vanuit haar partner, de vader van het ongeboren kindje. Het lukt de betrokken hulpverlening niet om met de moeder in contact te komen. De moeder is nauwelijks bereikbaar en heeft geen vaste verblijfplaats. Zij is in oktober 2023 uit haar woning gezet en zwerft sindsdien rond. Daarbij zijn ernstige zorgen over het middelengebruik van de moeder en verschijnt zij sinds januari 2024 niet meer op afspraken bij de verloskundige. De ernstige zorgen die zijn ontstaan tijdens het onderzoek heeft de Raad doen besluiten om de zaak al voor de mondelinge behandeling door te zetten naar de spoedeisende zorg van de GI. De Raad acht hulpverlening vanuit het gedwongen kader dringend geïndiceerd.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een ongeboren kind als zodanig weliswaar geen drager is van rechten en plichten, maar dat op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren kan worden aangemerkt, indien zijn of haar belang dit vordert. Dit betekent dat al vóór de geboorte van een kind er dus gezagsbeperkende maatregelen kunnen worden uitgesproken in de vorm van een ondertoezichtstelling, schorsing van het gezag en een voorziening in de voorlopige voogdij. De rechtvaardiging hiervoor is dat het ongeboren kind recht heeft op prenatale bescherming, indien blijkt dat er dusdanig ernstige zorgen zijn over de zorg- en opvoedcapaciteiten van de ouder(s) dat daardoor een voorspoedige start in het leven en optimale ontwikkeling in de eerste levensfase van een kind in het gedrang komt. Nu op grond van de stukken en de behandeling van de zaak tijdens de mondelinge behandeling vaststaat dat er dergelijke zorgen over de zorg- en opvoedcapaciteiten van de moeder zijn, zal de rechtbank met toepassing van artikel 1:2 BW het verzoek van de Raad om de ongeboren baby als reeds geboren aan te merken toewijzen.
4.2.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter voorts tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 BW). De kinderrechter komt tot dit oordeel op basis van de informatie die is voortgekomen uit het onderzoek van de Raad en de nadere toelichting zoals die is gegeven tijdens de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat er in eerdere relaties van de moeder sprake is geweest van fors huiselijk geweld. De keuzes ten aanzien van deze relaties hebben er destijds toe geleid dat haar kinderen niet meer thuis wonen en elders opgroeien. De moeder is inmiddels opnieuw in verwachting en ten tijde van de mondelinge behandeling ongeveer 22 weken zwanger van haar vierde kindje. Nadat de moeder de hulpverlening in december 2023 hierover heeft geïnformeerd, zijn er ernstige zorgen ontstaan over het handelen van de moeder en de zorg voor haar ongeboren kindje. De moeder is namelijk in oktober 2023 uit haar woning gezet en zwerft sindsdien vermoedelijk rond. De moeder heeft de Raad duidelijk te kennen gegeven dat zij niet openstaat voor bemoeienis vanuit de hulpverlening. Sinds januari 2024 houdt zij alle contacten af en verschijnt zij niet meer op afspraken bij de verloskundige. Ook gedurende het raadsonderzoek heeft zij zich niet bereikbaar opgesteld, waardoor de Raad aanleiding heeft gezien om reeds voor de inhoudelijke behandeling van het onderhavige verzoek door de kinderrechter de spoedeisende zorg vanuit de GI in te zetten. Naast de zorgen over haar leefsituatie is de moeder bekend met middelengebruik, ook tijdens de zwangerschap, daar zij eind vorig jaar nog opgenomen is geweest op de spoedeisende hulp in verband met een intoxicatie. Dit alles maakt dat de kinderrechter zich ernstige zorgen maakt over de fysieke en mentale situatie van de moeder en de gevolgen hiervan voor (de ontwikkeling van) haar nog ongeboren kindje. Daarnaast zijn er duidelijke zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder zodra het kindje is geboren. Een voorlopige ondertoezichtstelling is aldus noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor het thans nog ongeboren kindje weg te nemen.
4.3.
De kinderrechter zal daarom het thans nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden (artikel 1:257 BW).

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt het thans nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 21 maart 2024 en tot 21 juni 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2024.