ECLI:NL:RBZWB:2024:5172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
10458193 CV EXPL 23-919 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering van een mosselkweker tegen de Staat der Nederlanden inzake huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak vorderde [eiser] B.V. dat de kantonrechter zou verklaren dat de Staat tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst en onrechtmatig had gehandeld. De vordering was gebaseerd op het feit dat het mosselperceel [perceel 6] niet de toegekende oppervlakte van 14,5 hectare had, omdat een deel van het perceel door een zandbank niet bruikbaar was. De Staat verweerde zich door te stellen dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat de huurovereenkomst het resultaat was van een plan van toedeling dat door de Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur was vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat de Staat niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De rechter stelde vast dat de Staat het perceel volledig ter beschikking had gesteld en dat de mosselkweker niet kon stellen dat er sprake was van een gebrek, omdat de eigenschappen van het perceel in de afwegingen van de Commissie van Toedeling waren meegenomen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en de mosselkweker werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10458193 \ CV EXPL 23-919
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.J. van Langevelde,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT),
te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat of LNV,
gemachtigde: mr. K. Winterink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2023 en de daarin vermelde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 12 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij beide partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B.V. 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van zowel [eiser] als [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ). [eiser] en [B.V. 2] exploiteren ieder een mosselkweekbedrijf. Beide zijn lid van de vereniging Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur (hierna: PO Mosselcultuur). De kweek van mosselen vindt plaats op percelen in de Waddenzee en de Oosterschelde, die daartoe worden verhuurd door de Staat.
2.2.
De Staat heeft het areaal mosselpercelen in het verleden meermaals herijkt, dat wil zeggen dat (delen van) mosselpercelen werden ingenomen, bestaande percelen opnieuw werden begrensd en nieuwe percelen werden uitgegeven. Deze ‘optimalisatie’ heeft voor het laatst plaatsgevonden in 1995 (‘de finale ronde’). In 2008 is tussen de Staat (LNV), PO Mosselcultuur, Vereniging Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Stichting Wad en Vereniging Natuurmonumenten het 'Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee' (hierna: het Convenant) tot stand gekomen. In het Convenant zijn afspraken vastgelegd over de transitie van de mosselsector (de verandering in de wijze waarop de mosselsector zijn mosselzaad verkrijgt) en de bevordering van natuurherstel in de Waddenzee. Het Convenant heeft geleid tot een Plan van Uitvoering, waarin is overeengekomen dat een herijkingstraject (optimalisatie) voor de percelen in de Waddenzee zal gaan plaatsvinden, met PO Mosselcultuur als opdrachtgever.
2.3.
PO Mosselcultuur heeft de uitgangspunten van de optimalisatie in juni 2016 neergelegd in de notitie ‘Voorbereiding Proces Optimalisatie Mosselpercelen’ (hierna: de Notitie). Een van die uitgangspunten luidt
“De PO neemt het risico dat de beschikbaar gekomen perceel-hectares achteraf minder of ongeschikt blijken.”.
2.4.
De algemene ledenvergadering heeft ter uitvoering van de optimalisatie een reglement (hierna: het Reglement) vastgesteld, waarvan de considerans, onder meer, luidt als volgt:
… in aanmerking nemende:
Gelet op het belang van het behoud van een renderende kweek bestaat bij de Staat de bereidheid om in het kader van de sluiting in 2018 van gebieden overeenkomstig het Convenant (1) 200 ha aan nieuwe percelen in de Waddenzee (onbeproefd) ter beschikking te stellen aan de mosselsector en (2) het optimaliseren en flexibiliseren van bestaande percelen toe te staan.
Het oogmerk van het proces van optimalisatie is dat alle mosselkweekbedrijven beter zullen worden van het optimalisatieproces, hetgeen tot uiting kan komen in het produceren van meer mosselen, mosselen van een betere kwaliteit en/of mosselen van een lagere kostprijs.
Het Optimalisatiereglement beoogt voorts het proces van optimalisatie van kweekpercelen voor de toekomst als een regelmatig terugkerende routine te verankeren.
Het vormgeven en uitvoeren van beide ambities vindt plaats in een nauwe samenwerking en afstemming met de Staat.
Aldus zal het Optimalisatiereglement van toepassing zijn op nadere optimalisatierondes indien die na verloop van tijd wenselijk blijken en daartoe door de ledenvergadering van de Producentenorganisatie op voorstel van het bestuur wordt besloten.
De beoogde optimalisatie zal niet het karakter hebben van 'klassieke' optimalisatierondes door de Staat, zoals die in het verleden zijn doorgevoerd. Er zal géén compensatie van eventueel geleden verlies aan productiewaarde plaatsvinden. De inzet is vanuit de actuele situatie voor alle mosselkweekbedrijven een verbetering te realiseren ten opzichte van dat startpunt.
Er wordt gestreefd naar evenredigheid van optimalisatie, waarbij de Commissie van toedeling in wijsheid, redelijkheid en billijkheid met verschillen zal omgaan. Deze evenredigheid geldt zowel voor verschillen in oppervlak en waardering van de te verkrijgen hectares als van in te leveren hectares. Aldus zal geen gebruik gemaakt worden van het voorheen gebruikte system van Theoretische Productie Waardes (TPW's) of vergelijkbaar systeem. De optimalisatie impliceert derhalve niet dat ieder bedrijf er bij een optimalisatieronde evenveel en tegelijkertijd beter van zal worden, al wordt daar natuurlijk wel naar gestreefd.
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid vergen bij het tot stand brengen van de in dit reglement bedoeld optimalisatie, moet rekening gehouden worden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.
De nieuw te verkrijgen hectares, zoals die voorvloeien uit het sluiten van gebieden in het kader van het Convenant, worden verdeeld naar rato van het zaadcijfer.
Het proces voorziet in een plan waarin de ruimte zoals die beschikbaar komt vanuit afspraken in het kader van het Convenant wordt verdeeld onder de huurders, in samenhang met het optimaliseren en flexibiliseren van bestaande percelen in de Waddenzee, alsook de Oosterschelde.
Het plan, bedoeld in overweging 11, voorziet in een aantal stappen. De Staat zal worden verzocht als bevoegd gezag en verhuurder van de percelen in te stemmen met de inhoud van het plan en de uitvoering daarvan. Goedkeuring van het plan vindt plaats in de algemene vergadering van de leden van de Producentenorganisatie.
In de toelichting op het Reglement is onder meer het volgende opgenomen:
Achtergrond en uitgangspunten
… Er wordt dus niet ingezet op compensatie van kwaliteitsverlies van percelen ten opzichte van een referentiedatum. De uitgangspositie is de huidige kwaliteit van de
percelen. Het doel is die kwaliteit te verbeteren onder voorwaarde dat ieder bedrijf er beter van wordt. Dat ieder bedrijf er evenveel beter van wordt is praktisch niet realiseerbaar en daarom als voorwaarde niet zo scherp gesteld. Door de repeterende aanpak kan bijvoorbeeld iedere vijf jaar een 'reguliere optimalisatie' uit worden gevoerd en is het mogelijk en is ook het streven om eventuele onevenwichtigheden uit de ene ronde in een volgende ronde meer in balans te brengen.
In die zin is het herzien en toewijzen van percelen ook niet een puur rekenkundige exercitie, zoals in het verleden, maar kan het ook het resultaat zijn van een kwalitatieve weging op basis van redelijkheid en billijkheid. Voor de toedeling van de nieuwe hectares in het kader van de transitie blijft het zaadcijfer het uitgangspunt.
Uitvoeringsorganisatie
Commissie van toedeling
Een belangrijke rol wordt vervuld door de Commissie van toedeling. Zij heeft een onafhankelijke positie. Zij vormt zich in de verschillende fasen van het optimalisatieproject een totaalbeeld van de voorstellen van de bedrijven (inventarisatie) en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden voor het neerleggen en/of verleggen van percelen. De commissie stelt vervolgens een voorstel voor een plan van toedeling op.
De Commissie draagt zorg voor het volgens het vastgestelde reglement uitvoeren van de optimalisatie. Zij zal daarbij de bedrijven zo veel keer als nodig in de gelegenheid stellen een toelichting te geven op hun wensen en voorkeuren en te reageren op conceptvoorstellen.
Uiteindelijk is de opdracht van de Commissie van toedeling om een definitief plan te maken dat voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten en dat kan rekenen op brede steun in de Algemene Ledenvergadering.
Commissie van beroep
De Commissie van beroep kan bij bezwaar van een individueel bedrijf na de vaststelling in de Algemene Ledenvergadering de bezwaren horen en hierover een bindend advies uitbrengen. Zij toetst met name of de in het reglement vastgestelde procedures op een juiste wijze zijn gevolgd.
Procedure uitvoering optimalisatie
Inventarisatie
De inventarisatie van ideeën en wensen zoals die leven bij de bedrijven vormt de eerste belangrijke stap bij de uitvoering van het optimalisatieproject. Hierbij kunnen bedrijven aangeven of zij kweekgrond zouden willen inleveren, op welke plaatsen en (ongeveer) hoeveel hectares. Verder kunnen zij aangeven op welke plaatsen zij aansluitend aan de bestaande percelen mogelijkheden zien tot optimalisatie, en/of ook in aanmerking willen komen voor kweekgrond elders die niet grenst aan de bestaande percelen van het betreffende bedrijf.
Het bedrijf kan daarbij aangeven naar welk type grond (kweekkwaliteit) de voorkeur uitgaat. Samenwerkende bedrijven, waarvan de deelbedrijven in de praktijk als één bedrijf opereren, kunnen aangeven dat zij als eenheid behandeld willen worden.
De inventarisatie vindt schriftelijk plaats. Onderdeel van de inventarisatie is dat de Commissie van toedeling alle bedrijven in de gelegenheid stelt om het inventarisatieformulier mondeling toe te lichten.
Conceptplan van toedeling
Na ontvangst van alle inventarisatieformulieren maakt de Commissie van toedeling een analyse van de ingediende wensen. …
Op basis van de analyse komt de Commissie van toedeling tot een eerste conceptplan van toedeling.
Toelichting concept plan van toedeling
Na totstandkoming van dit eerste concept worden de daarin opgenomen deelvoorstellen per bedrijf toegestuurd aan het betreffende bedrijf en zo nodig toegelicht door de Commissie van toedeling.
Opmerkingen en reacties naar aanleiding van dit voorstel worden door de Commissie aangehoord en vastgelegd en gebruikt bij het opstellen van het definitieve concept plan van toedeling.
Definitief plan van toedeling
Alle toelichtingen en reacties leiden tot het definitieve plan van toedeling door de Commissie van toedeling. Dit definitieve plan van toedeling wordt aangeboden aan het PO bestuur die dit plan zonder aanpassingen voorlegt aan de Algemene Ledenvergadering.
Vaststelling plan van toedeling
Het definitieve plan van toedeling wordt door het PO bestuur voorgelegd aan de Algemene Ledenvergadering. …
Na vaststelling zal het plan van toedeling door de PO worden aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. Mits uitvoerbaar zal het Ministerie het plan van toedeling verwerken in nieuw op te stellen huurovereenkomsten.
2.5.
[eiser] en [B.V. 2] hebben zich gezamenlijk (‘ [cluster] ’) voor herverdeling aangemeld.
2.6.
De Commissie van Toedeling (hierna: de CvT) heeft een voorlopig plan van toedeling opgesteld en aan de betrokken mosselkwekers gezonden. Dat luidde voor [eiser] en [B.V. 2] als volgt:
In reactie daarop hebben [eiser] en [B.V. 2] bij brief van 21 april 2018 het volgende aangevoerd:
Nieuwe percelen,
[perceel 1] is een goede locatie maar 3,7 ha consumptie grond is zeer mager voor onze cluster van 3,41%.
Daarom willen wij u vragen om het perceel [windstreek] van ons van [perceel 2] iets naar het noorden te verschuiven (bijv. 150 m) zodat [perceel 1] iets groter wordt.
Ook willen wij u vragen om de benedenlijn van de vloedlijn van [naam 1] naar [naam 2] te laten lopen, dit heeft 2 voordelen de beneden lijn vanaf [perceel 3] naar [perceel 4] is één rechte lijn dus duidelijk voor garnalen vissers en [perceel 1] wordt iets groter.
[perceel 5] lijkt een aardige locatie.
[perceel 6] is aan de zuidkant van het vak zandplaat en dus kleiner.
Met laag water is ongeveer 275 m. bevaarbaar en aan de noordkant nog een droog stukje waar je in het voorjaar kan zaaien.
Aangrenzende stroken aan percelen,
[perceel 7] uitbreiding 4 ha willen wij graag ruilen voor uitbreiding [perceel 8] omdat de vleesgewichten daar aanzienlijk beter zijn.
[perceel 9] uitbreiding 1 ha is redelijke halfwasgrond.
[perceel 10] uitbreiding 1 ha is in onze ogen geen goede grond.
Ruilen percelen,
Wij willen [perceel 11] aan de zuidkant perceel niet ingeven omdat dit consumptie- grond is, wij hebben er 13 en 14 september 2016 zaad gezaaid en deze inmiddels consumptie mossels voor aanstaande seizoen staan er nog steeds (onze grootste)en hebben dus 2 winters overleeft.
Het kan niet zo zijn dat we consumptiegrond kwijt raken.
Dat we [perceel 12] kwijt raken, zijn wij ook niet gelukkig mee omdat er wel eens zaad valt.
Ingeven van overige percelen op de lijst hebben wij geen moeite mee.
Op 18 mei 2018 is de zienswijze van [eiser] en [B.V. 2] mondeling toegelicht. Het verslag daarvan luidt als volgt:
  • Cluster vindt dat het weinig consumptiegrond krijgt (3,7 ha volgens eigen zeggen). De hoeveelheid consumptiegrond kan toenemen als het voorstel voor schuiven van grond in [perceel 1] , zoals gedaan in de zienswijze, wordt gevolgd.
  • [perceel 6] : de zuidkant is zandplaat. Er blijft volgens het cluster een kleiner bruikbaar deel over dan aangegeven in het concept-plan.
  • Cluster krijgt optimalisatie bij [perceel 7] , maar wil dat liever ruilen voor uitbreiding van [perceel 8] (betere opbrengsten). Dat is daar mogelijk.
  • Optimalisatie van [perceel 10] zoals voorgesteld is volgens cluster niet bruikbaar.
  • Cluster wil zuidkant [perceel 11] niet inleveren want dat is volgens cluster consumptiegrond. De noordkant kan wel worden ingeleverd.
  • Cluster benadrukt tot slot dat het grootste probleem is dat het vindt dat het te weinig consumptiegrond krijgt. Deze optimalisatie is voor het cluster van levensbelang ("erop of eronder").
  • Zie verder zienswijze.
2.7.
Het definitieve plan van toedeling van de CvT is op 6 juni 2018 aangeboden aan PO Mosselcultuur en ter kennisneming aan de betrokken mosselkwekers gezonden. Voor [eiser] en [B.V. 2] zag dit plan eruit als volgt:
In de begeleidende brief van de CvT aan [eiser] en [B.V. 2] staat, onder meer:
Bij deze beoordeling heeft de commissie besloten dat uw concept plan wordt aangepast. Het betreft de volgende wijziging(en):

[perceel 1] wordt vergroot van 3,7 ha. tot 4,6 ha.

Ingeven van [perceel 11] wordt verminderd van 8 ha. naar 2 ha.

[perceel 13] heeft een ander nummer gekregen, namelijk [perceel 14] (het blijft hetzelfde perceel)
2.8.
Het definitieve plan van toedeling is op 22 juni 2018 door de algemene ledenvergadering van PO Mosselcultuur goedgekeurd. Een aantal mosselkwekers zijn in beroep gegaan bij de Commissie van beroep (hierna: de CvB). [eiser] en [B.V. 2] hebben dat niet gedaan.
2.9.
In december 2019 is het uiteindelijke plan van toedeling, inclusief de door PO Mosselcultuur naar aanleiding van bindende adviezen van de CvB aangebrachte wijzigingen (hierna: het plan van toedeling) aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van LNV (hierna: RVO) gezonden, met het verzoek aan dit plan uitvoering te geven.
2.10.
[eiser] en [B.V. 2] hebben in april 2021 nieuwe huurovereenkomsten ontvangen voor de periode vanaf 1 mei 2021 tot en met 30 april 2024 en hebben de betreffende percelen in gebruik genomen. De huurovereenkomst bestaat uit twee delen: ‘Deel I Verhuur visrecht’ (de artikelen 1-4) en ‘Deel II Huurprijsberekening’ (considerans en de artikelen 5-12). In artikel 1 van de huurovereenkomst van [eiser] (hierna: de huurovereenkomst) is het gehuurde omschreven als
“het visrecht, uitsluitend voor zover dit betreft het kweken van mosselen en het vissen van schelpdieren en zeesterren op de hierna genoemde mosselpercelen:
[perceel 15] [perceel 16]
[perceel 17] [perceel 7]
[perceel 18] [perceel 6]
[perceel 9] [perceel 19]
[perceel 10] [perceel 11]
[perceel 20] ”
Artikel 5 (‘begrippen’) luidt:
“In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. Huurjaar de periode 1 mei tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar.
b. Besomming de waarde die als uitgangspunt wordt genomen ten behoeve van de huurprijsberekening van alle ladingen mosselen die afkomstig zijn van de Staatsmosselpercelen van de Huurder in het Huurjaar.
c. Bezaaibare oppervlakte het gedeelte van een mosselperceel dat geschikt is voor de mosselcultuur.”
De huurprijs bestaat uit een ‘vastrechtgedeelte’ van 20% en een ‘besommingafhankelijk deel’ van 80% (artikel 7-11). Het vastrecht wordt vastgesteld door omslag over alle huurders naar rato van de Bezaaibare oppervlakten van de gehuurde percelen uitgaande van de Bezaaibare oppervlakten zoals deze voor de huurder gelden per einde huurjaar (artikel 9).
2.11.
[eiser] heeft kenbaar gemaakt de huurovereenkomst wat betreft perceel [perceel 6] ‘onder protest’ aan te gaan, met als reden
“Wij hebben geconstateerd dat dit perceel niet de toegekende 14,5 ha is. Aan de zuidzijde van het perceel is zeker ruim 4 ha hoge zandplaat waar niet Gekweekt kan worden. Dit is ook geconstateerd door VA[visserijkundig ambtenaar; toevoeging ktr.]
heer [naam 3] . Daarom vragen wij u om hier een oplossing voor te zoeken zodat we aan de toegekende 14,5 ha komen.”
2.12.
Het nieuwe perceel [perceel 1] is toegedeeld en verhuurd aan [B.V. 2] . RVO heeft [B.V. 2] bij brief van 29 juli 2021 geïnformeerd dat is geconstateerd dat de aanvankelijk vastgestelde coördinaten van de nieuwe mosselpercelen [perceel 21] tot en met [perceel 22] tot een te grote afwijking van de beoogde oppervlaktes van die percelen volgens het plan van toedeling leiden en dat om die reden de coördinaten van die percelen opnieuw zijn berekend. In het als bijlage 2 bij de brief gevoegde overzicht is met betrekking tot perceel [perceel 1] vermeld dat de oppervlakte daarvan na herberekening 4,6 hectare is, gelijk aan de oppervlakte van dat perceel volgens het plan van toedeling.
2.13.
[eiser] heeft RVO op 5 april 2022 verzocht om (ook) aan haar bezwaar met betrekking tot het perceel [perceel 6] tegemoet te komen. De reactie daarop bij brief van 23 juni 2022 van ( [naam 4] , Teammanager Visserijregelingen Kust- en Binnenvisserij bij) RVO luidt als volgt:
Ik ben tot het oordeel gekomen dat ik niet bereid ben om aan het verzoek om deze 4 hectare te compenseren te voldoen. …
Ten eerste worden individuele wijzigingsvoorstellen aan mosselpercelen na een optimalisatieronde niet goedgekeurd. Alleen in een gezamenlijk optimalisatieproject kunnen wijzigingsvoorstellen gedaan worden, die vervolgens in gezamenlijk beoordeeld worden. Daarbij is het niet gewenst, mede gelet op precedentwerking, om verzoeken van (individuele) mosselkwekers voor aanpassingen van de huidige mosselpercelen in behandeling te nemen.
Verder is deze zandplaat ontstaan door natuurlijke omstandigheden.
De kweek op mosselpercelen vindt plaats in de vrije natuur, wat betekent dat de geschiktheid van een mosselperceel voor de productie van mosselen aan natuurlijke veranderingen onderhevig is. Als gevolg van natuurlijke veranderingen kunnen hele mosselpercelen of delen daarvan ongeschikt worden voor de kweek.
Compensatie voor het verlies of de achteruitgang van percelen als gevolg van natuurlijke omstandigheden kan ik niet compenseren.
Tot slot wil ik u aangeven dat de 14,5 hectare dat aan u is toebedeeld een bruto oppervlakte is. Uiteindelijk zal de netto oppervlakte voor de opgave mosselbesomming leidend zijn.
Ik wil u verzoeken om uw verzoek tot wijzigingen omtrent uw mosselpercelen in te brengen in een volgende optimalisatieronde.
2.14.
De gemachtigde van [eiser] heeft zich bij brief van 2 augustus 2022 tot RVO gewend, met het verzoek om de afwijzing van het verzoek van [eiser] in heroverweging te nemen en alsnog aan het bezwaar van [eiser] tegemoet te komen. Aan dat verzoek is, ook na herhaling daarvan, geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de Staat (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de
nakoming van de huurovereenkomst van 1 mei 2021 althans jegens [eiser] onrechtmatig
heeft gehandeld, alsmede;
II. de Staat veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade als gevolg
van de toerekenbare tekortkoming althans als gevolg van het onrechtmatig handelen van
de Staat, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede;
III. de Staat veroordeelt tot nakoming door [eiser] een mosselperceel in de Waddenzee of
Oosterschelde van 14,5 hectare toe te delen, hetzij door verplaatsing van het mosselperceel [perceel 6] zodat dit bestaat uit 14,5 hectare goede, bruikbare en bezaaibare kweekgrond, hetzij door een ander aan [eiser] verhuurd mosselperceel met een areaal van 4 hectare te vergroten, dan wel op een wijze door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, althans de Staat te veroordelen om de onrechtmatige toestand op deze wijze te beëindigen in de vorm van een vergoeding in natura;
IV. een en ander onder veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, de kosten
van de gemachtigde en het griffierecht daaronder begrepen, en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als gedaagde deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald.
3.2.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, met de bepaling dat over die proceskostenvergoeding de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis, en in de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat als verhuurder is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
Nakoming huurovereenkomst
4.2.
[eiser] legt in de eerste plaats aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als verhuurder als bedoeld in artikel 7:203 en 7:204 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij stelt daartoe, kort weergegeven, het volgende. Het perceel [perceel 6] heeft niet de daaraan in het plan van toedeling toegekende bezaaibare en bruikbare oppervlakte van 14,5 hectare. Een groot deel van dit perceel is vanwege een zandbank niet voor de mosselkweek geschikt. Door niet de volledige oppervlakte van 14,5 hectare ter beschikking te stellen, schiet de Staat tekort in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. [eiser] heeft hierdoor minder verdiensten en lijdt dus schade. Het gaat hier om een in het kader van de optimalisatie door de Staat aangewezen en nieuw uitgegeven perceel, dat bij aanvang van de huurovereenkomst volledig bruikbaar en bezaaibaar behoorde te zijn. [eiser] mocht dat verwachten en heeft dat in reactie op het voorlopige plan van toedeling ook kenbaar gemaakt. Omdat aan die verwachting niet wordt voldaan, is (ook) sprake van een gebrek. De Staat moet het gebrek verhelpen – door het perceel [perceel 6] te herkwalificeren als een perceel van 10,5 hectare en [eiser] in aanvulling daarop nog 4 hectare elders toe te kennen – en de door [eiser] al geleden schade vergoeden, aldus [eiser] .
4.3.
De Staat voert verweer en stelt daartoe, kort samengevat, het volgende. De Staat is niet tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het mosselperceel [perceel 6] is 14,5 hectare groot en is volledig aan [eiser] ter beschikking gesteld. Van een gebrek is ook geen sprake. De Staat is niet gehouden om mosselpercelen te verhuren die volledig bruikbaar en bezaaibaar zijn. Dat is ook vrijwel nooit het geval en daarom wordt in de huurovereenkomst een onderscheid gemaakt tussen het ‘mosselperceel’ en de ‘bezaaibare oppervlakte’ daarvan. De Staat heeft niet gegarandeerd of toegezegd dat het perceel [perceel 6] bij de aanvang van de huurovereenkomst volledig bruikbaar en bezaaibaar zou zijn en [eiser] mocht dat ook niet verwachten. Zij wist daarentegen bij aanvang van de huurovereenkomst al dat dit níet het geval was. [eiser] miskent dat het perceel [perceel 6] niet door de Staat, maar door PO Mosselcultuur is geselecteerd, met de wetenschap dat mosselpercelen onderhevig zijn aan de dynamiek van de zee en daarom het risico dat bepaalde (gedeelten van) percelen achteraf niet of minder geschikt blijken te zijn. [eiser] had haar bezwaar bij PO Mosselcultuur kunnen aankaarten en in beroep kunnen gaan bij de CvB, maar dat heeft zij niet gedaan. Zij is, zoals alle andere mosselkwekers, aan het plan van toedeling gebonden, aldus de Staat.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het Convenant en de daarmee samenhangende regelingen (zoals hiervoor onder 2.2.-2.4. ten dele weergegeven), volgt dat de huurovereenkomst het uitvloeisel is van het plan van toedeling zoals dat uiteindelijk door de PO Mosselcultuur is vastgesteld, na daartoe de procedure te hebben gevolgd die in het Reglement is neergelegd. Overeengekomen is dat de Staat overeenkomstig dat plan nieuwe huurovereenkomsten aangaat met de mosselkwekers. Zo staat onder meer in de toelichting:
“Na vaststelling zal het plan van toedeling door de PO worden aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. Mits uitvoerbaar zal het Ministerie het plan van toedeling verwerken in nieuw op te stellen huurovereenkomsten.”
4.5.
Blijkens het plan van toedeling is het perceel [perceel 6] van 14,5 hectare één van de mosselpercelen die aan (de combinatie) [eiser] (en [B.V. 2] ) is toegedeeld. Anders dan [eiser] stelt, betreft dit niet een door de Staat zelf aangewezen perceel, maar behoort het tot het areaal mosselpercelen dat in 2017 door PO Mosselcultuur is geselecteerd. De Staat heeft toegelicht dat PO Mosselcultuur ter voorbereiding op het optimalisatietraject in daartoe door de Staat aangewezen gebieden nieuwe kweekgrond heeft gezocht en vervolgens 200 hectare heeft aangewezen, en dat deze percelen in 2017 zijn uitgebakend en daarvoor een vergunning is verleend. [eiser] heeft dit niet, althans niet gemotiveerd weersproken, zodat dit tussen partijen vaststaat.
4.6.
Ook staat vast dat de Staat het perceel [perceel 6] zoals dat destijds is uitgebakend, met een grootte van 14,5 hectare, en de andere in artikel 1 van de huurovereenkomst vermelde mosselpercelen, dat wil zeggen het visrecht met betrekking tot die percelen, aan [eiser] heeft verhuurd en ook daadwerkelijk en volledig aan haar ter beschikking heeft gesteld. De Staat heeft daarmee voldaan aan zijn verplichting als verhuurder om het gehuurde ter beschikking te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is (artikel 7:203 BW).
4.7.
[eiser] kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde omdat zij een deel van het perceel [perceel 6] vanwege een zandbank niet kan gebruiken. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.8.
Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft (artikel 7:204 BW). In deze zaak staat vast dat [eiser] in de procedure die tot het uiteindelijke plan van toedeling en daarmee dus tot de huurovereenkomst heeft geleid, met betrekking tot het perceel [perceel 6] heeft aangevoerd dat het vanwege de aanwezigheid van een zandbank voor een deel niet bruikbaar en daarom ‘kleiner’ was (zie onder 2.6.
“ [perceel 6] is aan de zuidkant van het vak zandplaat en dus kleiner.”en
“ [perceel 6] : de zuidkant is zandplaat . Er blijft volgens het cluster een kleiner bruikbaar deel over dan aangegeven in het concept-plan.”). Dat betekent dat de CvT de staat en eigenschappen van het perceel [perceel 6] in haar afwegingen heeft kunnen betrekken en deze in het uiteindelijke plan van toedeling heeft kunnen verwerken. Dat dit er niet toe heeft geleid dat het perceel [perceel 6] is aangepast, zoals bij het perceel [perceel 1] (van 3,7 naar 4,6 ha) is gebeurd, maakt niet dat sprake is van een gebrek. Hetgeen uiteindelijk aan [eiser] (en [B.V. 2] ) is verhuurd wijkt immers niet af van hetgeen daarvan op grond van het plan van toedeling mocht worden verwacht. [eiser] kan zich tegenover de Staat dan ook niet op de aanwezigheid van een gebrek beroepen. Dat [eiser] geen beroep heeft ingesteld tegen het plan van toedeling en in de veronderstelling verkeerde dat later nog ‘een correctie’ zou kunnen plaatsvinden, is een omstandigheid die aan [eiser] zelf dient te worden toegerekend en maakt het voorgaande dus niet anders.
4.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat [eiser] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de Staat is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.
Onrechtmatig handelen
4.10.
[eiser] stelt verder dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en daarom gehouden is de schade van [eiser] (deels ‘in natura’) te vergoeden. Volgens [eiser] heeft de Staat door geen bruikbaar perceel van 14,5 hectare ter beschikking te stellen niet de wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 7:203 en 7:204 BW in acht genomen, heeft zij [eiser] het exploitatierecht ontnomen en heeft zij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – het zorgvuldigheids-, evenredigheids-, gelijkheids- en motiveringsbeginsel – geschonden. RVO had moeten toezien op een zorgvuldige, redelijke, evenredige verdeling en dat is niet gebeurd. [eiser] heeft van RVO 4 bruikbare en bezaaibare hectares te weinig toegedeeld gekregen. RVO heeft bovendien gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door wel gehoor te geven aan het verzoek van [B.V. 2] om aanpassing van het perceel [perceel 1] , maar niet aan het verzoek van [eiser] om het perceel [perceel 6] te corrigeren, aldus [eiser] .
4.11.
De Staat voert hiertegen verweer. Zij stelt, kortgezegd, dat zij haar verplichtingen als verhuurder is nagekomen en dat zij ook anderszins niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat geen sprake is van een situatie waarin gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld, aldus de Staat.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 BW). De Staat dient bij de uitoefening van zijn bevoegdheden, ook privaatrechtelijk, de geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht in acht te nemen (artikel 3:14 BW), waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (o.a. HR 24 april 1992, LJN ZC0582).
4.13.
[eiser] kan niet in haar standpunt worden gevolgd dat de Staat in de gegeven omstandigheden onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zover [eiser] daartoe stelt dat de Staat niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7:203 en 7:204 BW verwijst de kantonrechter naar de overwegingen onder 4.2.-4.9. waarin al is toegelicht dat van een dergelijke tekortkoming van de Staat geen sprake is. Uit deze overwegingen volgt ook dat de Staat niet in strijd met het exploitatierecht van [eiser] dan wel de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Met haar stelling dat RVO had moeten toezien op een zorgvuldige, redelijke, evenredige verdeling miskent [eiser] immers dat de uitvoering van het optimalisatietraject wat betreft de verdeling van de beschikbare mosselpercelen niet bij de Staat maar bij PO Mosselcultuur lag en dat de huurovereenkomst tussen de Staat en [eiser] het uitvloeisel is van die verdeling zoals die uiteindelijk tot stand is gekomen. De Staat stelt terecht dat het niet op de weg van RVO lag om de verdeling van de percelen over alle daarbij betrokken mosselkwekers, zoals neergelegd in het plan van toedeling, te toetsen. De vraag óf de verdeling redelijk en evenredig is, wat volgens [eiser] niet het geval is, ligt hier niet ter beoordeling voor. Ook op dit punt geldt dat de omstandigheid dat [eiser] geen beroep heeft ingesteld tegen het plan van toedeling een omstandigheid is die aan [eiser] zelf moet worden toegerekend. Dat [eiser] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat de Staat jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.14.
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. [eiser] beoogt in deze procedure een toedeling te bewerkstelligen die afwijkt van het plan van toedeling. De Staat heeft toegelicht dat de coördinaten van de deelpercelen [perceel 21] tot en met [perceel 22] overeenkomstig het plan van toedeling zijn aangepast. Volgens de Staat heeft deze correctie juist níet geleid tot een vergroting van het voor verdeling beschikbare areaal en een afwijking van het plan van toedeling. [eiser] heeft die toelichting niet weersproken. Zij heeft dan ook niet gemotiveerd gesteld dat sprake is geweest van een ongelijke behandeling in gelijke gevallen.
Conclusie
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een rechtsgrond voor de vorderingen van [eiser] ontbreekt. Al hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd kan onbesproken blijven. De vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(conform het nu geldende tarief, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na aanschrijving en te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.