ECLI:NL:RBZWB:2024:5180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/02/424796 / KG ZA 24-366
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor aanvraag paspoort voor minderjarige op verzoek van de gecertificeerde instelling

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over de aanvraag van vervangende toestemming voor het verkrijgen van een paspoort voor een minderjarige, [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016. De aanvraag werd ingediend door de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI), die belast is met de zorg voor de minderjarige, en die op dat moment in een pleeggezin verbleef. De moeder van de minderjarige was gedaagde in deze procedure en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De GI had eerder toestemming van de moeder gekregen om de identiteitskaart van de minderjarige af te geven, maar de moeder trok deze toestemming terug, waardoor de minderjarige niet mee kon op vakantie met zijn pleegouders.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding correct was betekend en dat de moeder voldoende op de hoogte was gesteld van de procedure. De GI voerde aan dat het in het belang van de minderjarige was om mee te kunnen op vakantie, vooral gezien zijn eerdere ervaringen en de aanstaande start op een nieuwe school. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop stond en dat de GI voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de GI toegewezen en vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een paspoort voor de minderjarige, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de GI direct kon overgaan tot het aanvragen van het paspoort. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/424796 / KG ZA 24-366
Vonnis in kort geding van 25 juli 2024
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI,
eiseres,
advocaat: mr. S. Kievit te Breda,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
gedaagde,
over het nu nog minderjarige kind:
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de voorzieningenrechter over de vorderingen geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de betekende dagvaarding, met producties;
  • het op 23 juli 2024 ingekomen e-mailbericht van de moeder alsmede de reactie van de griffier van de rechtbank daarop van 24 juli 2024.
1.2.
Op 24 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Bij die mondelinge behandeling is verschenen en heeft de voorzieningenrechter een medewerkster van de GI gehoord, bijgestaan door mr. Kievit. Daarnaast was een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig. De moeder is niet verschenen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] geboren als kind van mevrouw [de moeder] en de heer [de vader] .
2.2.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 april 2024 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin (of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder) verlengd tot 19 mei 2025.
2.4.
Op grond van voormelde machtiging is [de minderjarige] uit huis geplaatst en verblijft hij momenteel in een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.5.
De moeder en [de minderjarige] hebben tweemaal per maand onder begeleiding contact met elkaar.
2.6.
De GI heeft in juli 2024 aan de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de noodzaak tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder via een gezagsbeëindigende maatregel.

3.De vorderingen

3.1.
De GI vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bevelen dat de moeder terstond na ontvangst van dit vonnis overgaat tot afgifte van een geldig reisdocument van [de minderjarige] aan de GI (bij de balie van het kantoor aan [adres] te [plaats] ), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 indien de moeder hiermee in gebreke blijft;
II. aan de GI op grond van artikel 36 van de Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen, naar de voorzieningenrechter begrijpt: ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort/identiteitskaart voor [de minderjarige] ;
III. althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in het belang van [de minderjarige] acht.
3.2.
Namens en door de GI is daartoe, samengevat, aangevoerd dat de pleegouders bij wie [de minderjarige] verblijft voornemens zijn om met het gezin vanaf 30 juli 2024 gedurende drie weken met een camper, via Duitsland naar Slovenië op vakantie te gaan. Deze vakantie(reis) heeft geen gevolgen voor de contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . In juni 2024 heeft de GI de moeder op de hoogte gesteld van de voorgenomen vakantie(reis). Aanvankelijk heeft de moeder mondeling haar toestemming hiervoor gegeven en aangegeven dat zij de identiteitskaart van [de minderjarige] zal afgeven. Hoewel de pleegouders geen toestemming van de moeder nodig hebben om met [de minderjarige] op vakantie te gaan, is de moeder via WhatsApp teruggekomen op haar mondelinge toezegging tot de afgifte van de identiteitskaart van [de minderjarige] . Vervolgens heeft zij niet meer gereageerd op meerdere e-mailberichten van (de advocaat van) de GI. De GI ziet niet in waarom de moeder haar toestemming weigert om de identiteitskaart af te geven, behalve dan dat de moeder de GI verwijt haar haar kinderen te hebben afgenomen en dat zij onvoldoende is betrokken geweest bij de voorgenomen vakantie(reis). De GI stelt daarnaast dat de moeder kampt met persoonlijkheidsproblematiek, waardoor zij wisselend kan reageren.
3.3.
De GI acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij, vanwege de weigering van de moeder om zijn identiteitskaart af te geven, niet mee kan op vakantie. Aangezien [de minderjarige] in het verleden al heeft meegemaakt en hij na de zomervakantie zal starten op een nieuwe school, kan hij een vakantie goed gebruiken. Daarnaast maakt [de minderjarige] onderdeel uit van het perspectiefbiedende pleeggezin. [de minderjarige] is niet op de hoogte van de huidige situatie en verkeert aldus in de veronderstelling dat hij volgende week op vakantie zal gaan. Als hij als enig gezinslid niet mee mag op vakantie, dan zal hij dat als een afwijzing ervaren. Bovendien zal hij tijdelijk op een (spoed)opvanglocatie moeten verblijven, in een voor hem onbekende omgeving. De GI acht dit niet in zijn belang en mogelijk zelfs schadelijk voor zijn ontwikkeling.
3.4.
Aangezien het onduidelijk is of de moeder, ondanks een veroordeling daartoe, in de komende periode daadwerkelijk de identiteitskaart van [de minderjarige] zal afgeven, heeft de GI, naar aanleiding van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, de vordering zoals hiervoor onder punt 3.1 sub I. is uiteengezet, mondeling ingetrokken. Aangezien [de minderjarige] al over een identiteitskaart beschikt en het niet mogelijk is om tegelijkertijd meerdere identiteitskaarten te bezitten, heeft de GI haar vordering zoals hiervoor onder punt 3.1 sub II. uiteengezet, mondeling gespecifieerd in die zin dat nu wordt gevorderd om vervangende toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, om voor [de minderjarige] een paspoort aan te vragen. Wanneer die aanvraag vóór 15.00 uur bij de gemeente wordt ingediend, dan kan het paspoort, aldus de GI, de volgende werkdag worden opgehaald. De GI heeft ten slotte aangegeven dat de pleegouders de moeder tijdens de vakantie(reis) op de hoogte zullen houden met updates en foto’s.

4.De beoordeling

Verstek
4.1.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de voorzieningenrechter dat de moeder niet is verschenen. Gelet hierop dient de voorzieningenrechter allereerst vast te stellen of de dagvaarding correct is betekend.
4.2.
In voormeld op 23 juli 2024 om 16.45 uur ontvangen e-mailbericht heeft de moeder aangegeven dat zij en haar advocaat niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van de vorderingen. De moeder verzoekt om de zaak aan te houden, omdat zij van mening is dat zij onvoldoende in de mogelijkheid is gesteld om een standpunt in te kunnen nemen. De advocaat van de moeder heeft zich in deze procedure overigens niet gesteld en heeft desgevraagd aangegeven de moeder in deze procedure niet bij te staan.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding op 23 juli 2024 om 09.02 uur aan de moeder is betekend. De dagvaarding is daarom binnen de daarvoor gegunde termijn, te weten uiterlijk op 23 juli 2024 om 12.30 uur, betekend. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat de overige bij wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen. Hoewel aan de GI een verkorte termijn is gegund om de dagvaarding aan de moeder te laten betekenen, stelt de voorzieningenrechter vast dat die betekening tijdig en met inachtneming van de wettelijke vereisten en het procesreglement in kortgedingzaken is geschied. Nu de dagvaarding correct is betekend en het niet mogelijk is gebleken om deze zaak aan te houden en tijdig mondeling te behandelen, heeft de voorzieningenrechter het uitstelverzoek van de moeder afgewezen.
4.4.
Op 24 juli 2024 heeft de griffier van de rechtbank de moeder per e-mail in de gelegenheid gesteld om de mondelinge behandeling via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding (via MS Teams) bij te wonen, maar hierop heeft zij niet gereageerd.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter tegen de moeder verstek verlenen.
Spoedeisend belang
4.6.
De volgende vraag die de voorzieningenrechter heeft te beantwoorden is of de GI voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Nu de voorgenomen vakantie(reis) van het pleeggezin volgende week al zal starten, neemt de voorzieningenrechter - als onweersproken - aan dat de GI voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Afgifte identiteitskaart
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat de vordering van de GI tot afgifte van de identiteitskaart van [de minderjarige] (zoals hiervoor onder punt 3.1 sub I. is uiteengezet) mondeling ingetrokken. Nu deze vordering is ingetrokken, kan deze niet meer worden onderzocht. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
Vervangende toestemming aanvraag paspoort
4.8.
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat het in belang van [de minderjarige] is dat hij samen met het pleeggezin mee op vakantie kan gaan. De Raad adviseert daarom om de vordering ter verkrijging van vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] toe te wijzen.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt, gezien de overgelegde stukken en gezien wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt.
Gebleken is dat de pleegouders bij wie [de minderjarige] verblijft voornemens zijn om, samen met het gezin, met ingang van 30 juli 2024, via Duitsland naar Slovenië op vakantie te gaan. Aangezien zij naar het buitenland gaan, moeten de pleegouders een identiteitsbewijs van [de minderjarige] kunnen tonen wanneer zij daar door de bevoegde autoriteiten om worden verzocht. Zonder geldig identiteitsbewijs kan [de minderjarige] niet mee op vakantie. Ondanks eerdere mondelinge toezegging daartoe van de moeder en ondanks meerdere verzoeken vanuit (de advocaat van) de GI, weigert de moeder om de identiteitskaart van [de minderjarige] af te geven. Als gevolg hiervan hebben de pleegouders niet de beschikking over een geldig identiteitsbewijs van [de minderjarige] , waardoor [de minderjarige] niet mee kan gaan op vakantie.
4.10.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij samen met zijn pleegouders en met de andere kinderen in het gezin, bij wie hij momenteel verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin, op vakantie kan gaan. [de minderjarige] heeft al veel meegemaakt en zal na de zomervakantie starten op een nieuwe school. Een vakantie zal hem naar verwachting dan ook goed doen. Als [de minderjarige] niet mee mag, dan bestaat het risico dat hij zich buitengesloten zal voelen. Dat kan bij hem leiden tot gevoelens van verdriet en afwijzing. Bovendien zal hij, indien hij niet mee kan gaan op vakantie, tijdelijk in een (crisis)opvanglocatie moeten verblijven, in een voor hem onbekende omgeving met mensen die hij niet kent. Aangezien [de minderjarige] moet beschikken over een geldig identiteitsbewijs om mee te kunnen gaan op vakantie, zal de voorzieningenrechter, gezien het voorgaande en nu niet gebleken is van gewichtige redenen om de vordering te weigeren, de vordering van de GI toewijzen in die zin dat zij aan de GI vervangende toestemming zal verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, om voor [de minderjarige] een paspoort aan te vragen.
4.11.
Gelet op het spoedeisende karakter daarvan en gelet op het belang dat [de minderjarige] hierover duidelijkheid krijgt, zal de voorzieningenrechter die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de GI. Dat betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
4.12.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de vorderingen, zal de voorzieningenrechter de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.13.
De voorzieningenrechter zal de vordering wat betreft het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] afwijzen, omdat hij al over een identiteitskaart beschikt, althans deze is in het bezit van de moeder, en het niet mogelijk is om tegelijkertijd meerdere identiteitskaarten te bezitten.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen de moeder;
5.2.
verleent op grond van artikel 36 van de Paspoortwet toestemming aan de GI, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, om een paspoort aan te vragen voor [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure tussen hen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024 door mr. Bogaert, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.