Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over de aanvraag van vervangende toestemming voor het verkrijgen van een paspoort voor een minderjarige, [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016. De aanvraag werd ingediend door de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI), die belast is met de zorg voor de minderjarige, en die op dat moment in een pleeggezin verbleef. De moeder van de minderjarige was gedaagde in deze procedure en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De GI had eerder toestemming van de moeder gekregen om de identiteitskaart van de minderjarige af te geven, maar de moeder trok deze toestemming terug, waardoor de minderjarige niet mee kon op vakantie met zijn pleegouders.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding correct was betekend en dat de moeder voldoende op de hoogte was gesteld van de procedure. De GI voerde aan dat het in het belang van de minderjarige was om mee te kunnen op vakantie, vooral gezien zijn eerdere ervaringen en de aanstaande start op een nieuwe school. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop stond en dat de GI voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de GI toegewezen en vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een paspoort voor de minderjarige, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de GI direct kon overgaan tot het aanvragen van het paspoort. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.