ECLI:NL:RBZWB:2024:5207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/02/425036 / FA RK 24-3479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdij in de zaak van minderjarigen na overlijden van de moeder

Op 26 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende voorlopige voogdij over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om voorlopige voogdij, omdat de moeder van de kinderen op [datum 1] 2024 is overleden. De moeder had het eenhoofdig gezag over de kinderen, en na haar overlijden is er een gezagsvacuüm ontstaan. De kinderen wonen momenteel bij hun tante, die in België woont, en de Raad heeft geconstateerd dat er dringend behoefte is aan een voogdijmaatregel om de belangen van de kinderen te waarborgen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verzochte maatregel dringend en onmiddellijk noodzakelijk is, gezien het feit dat de vader geen gezag heeft en al negen jaar geen contact met de kinderen heeft gehad. De kinderrechter heeft de Raad en de GI (Stichting Jeugdbescherming West Zeeland) de gelegenheid gegeven om hun mening te geven in een mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de voorlopige voogdij voor een periode van twee weken toegewezen, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft verder bepaald dat de behandeling van het verzoek voor het overige wordt aangehouden en dat de Raad, de GI en de tante, bijgestaan door een tolk, moeten verschijnen voor de mondelinge behandeling. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Duinhof, kinderrechter, en mr. Vork als griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425036 / FA RK 24-3479
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over de voorlopige voogdij
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
[tante mz] ,
hierna te noemen: tante mz,
wonende te [plaats] (België).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 juli 2024;
  • het telefonische gesprek met de Raad op 26 juli 2024.

2.De feiten

2.1.
Op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] zijn uit de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2.
De moeder is op [datum 1] 2024 overleden. De moeder had het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen op dit moment thuis met de tante moederszijde (hierna: tante mz).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit spreken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:241 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad indien blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, de kinderrechter verzoeken in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
4.2.
Uit het bepaalde in artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alleen dan aanstonds, en aldus zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, kan worden gegeven, indien de behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarigen.
4.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de verzochte maatregel dringend en onmiddellijk noodzakelijk is om de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen behartigen. De moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is op [datum 1] 2024 onverwacht overleden. De moeder droeg het eenhoofdig gezag over de kinderen en ook het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is bij de moeder bepaald. De vader heeft geen gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en heeft sinds negen jaar ook geen contact meer met de kinderen. Door het overlijden van de moeder is een gezagsvacuüm ontstaan. Er is geen volwassene met gezag die beslissingen kan nemen die noodzakelijk zijn voor het opgroeien en de veiligheid van de kinderen. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste zoals benoemd in artikel 1:241 BW.
Sinds het overlijden van de moeder worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgevangen door tante mz, die zelf in België woont. Uit de gesprekken met tante mz is het de Raad gebleken dat tante mz de voogdij over de kinderen wenst, en ze mee naar België wil nemen. Door het overlijden van de moeder moet er veel worden geregeld en ook voor als de kinderen bij tante mz in België zouden gaan wonen. Voor tante mz is het, vanwege de taalbarrière, lastig om deze dingen te regelen. Daarnaast moet worden bezien of de opvoedsituatie bij de tante toereikend is voor de minderjarigen. Dit zal nog door de Raad moeten worden onderzocht.
4.4.
Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft zich volgens de Raad bereid verklaard de voorlopige voogdij over de minderjarigen uit te oefenen. Om deze reden zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen voor de duur van twee weken, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De Raad, de GI en tante mz, bijgestaan door een tolk in de Franse taal worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde mondelinge behandeling. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.5.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van de kinderen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
belast Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, te Middelburg, met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vooralsnog voor de periode van twee weken, met ingang van 26 juli 2024 en tot 9 augustus 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
5.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en roept de Raad, de GI en tante mz, bijgestaan door een tolk in de Franse taal op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg, op
[datum 2] 2024 te [uur 1], teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
5.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor genoemde mondelinge behandeling voor de Raad, de GI en tante mz, bijgestaan door een tolk in de Franse taal;
5.6.
bepaalt dat [minderjarige 1] per aparte brief wordt opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter op
[datum 2] 2024 te [uur 2];
5.7.
bepaalt dat [minderjarige 2] per aparte brief wordt opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter op
[datum 2] 2024 te [uur 3];
5.8.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.