ECLI:NL:RBZWB:2024:5212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
11136531 VV EXPL 24-47 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde woning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Wonenbreburg en de gedaagde, die als bewindvoerder optreedt voor de heer [rechthebbende]. Wonenbreburg vordert ontruiming van de woning van [rechthebbende] wegens aanhoudende overlast. De huurder, [rechthebbende], heeft sinds 20 november 2020 een woning gehuurd van Wonenbreburg, maar heeft zich niet als een goed huurder gedragen. Er zijn herhaaldelijk klachten binnengekomen van omwonenden over schreeuwen, het dumpen van afval, en zelfs incidenten waarbij de politie moest ingrijpen. Ondanks meerdere waarschuwingen en een gedragsaanwijzing, bleef de overlast aanhouden. Wonenbreburg heeft daarom besloten om de huurovereenkomst te ontbinden en heeft de kantonrechter verzocht om ontruiming van de woning.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor Wonenbreburg, gezien de onveiligheid die de overlast voor omwonenden met zich meebrengt. De rechter oordeelt dat de vordering van Wonenbreburg in een bodemprocedure waarschijnlijk kans van slagen heeft, en dat de belangen van [rechthebbende] niet zwaarder wegen dan die van Wonenbreburg. De rechter heeft de gedaagde, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, veroordeeld om de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de proceskosten te betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11136531 \ VV EXPL 24-47
Vonnis in kort geding van 8 juli 2024
in de zaak van
de stichting STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: Wonenbreburg,
gemachtigde: mr. M.M. de Cock,
tegen
[gedaagde] , vennoot van de vennootschap onder firma [V.O.F.] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [rechthebbende],
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] en [rechthebbende] ,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juni 2024 met producties 1 tot en met 15;
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1
[rechthebbende] huurt sinds 20 november 2020 van Wonenbreburg de woning aan [adres] . Het is een woning binnen een complex waarbij [rechthebbende] een bovenwoning huurt.
2.2
De goederen van [rechthebbende] staan onder bewind. [gedaagde] is benoemd tot bewindvoerder.
2.3
Op grond van artikel 6.6 van de toepasselijke algemene bepalingen mag [rechthebbende] de woning niet onderverhuren zonder toestemming van Wonenbreburg. Verder mag [rechthebbende] op grond van artikel 6.15 van de algemene bepalingen geen overlast aan omwonenden veroorzaken en dient hij zich als goed huurder te gedragen richting medewerkers van Wonenbreburg. Op grond van artikel 6.19 van de algemene bepalingen mag [rechthebbende] geen strafbaar feit plegen of inbreuk maken op de privacy van omwonenden en op grond van artikel 6.20 dient [rechthebbende] maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan de woning.
2.4
Vanaf maart 2023 heeft Wonenbreburg klachten van overlast ontvangen van omwonenden over [rechthebbende] . De klachten zien op het door [rechthebbende] schreeuwen naar omwonenden en voorbijgangers in veelal dronken toestand, het dumpen van afval op plaatsen waar het niet is toegestaan, vermoedens van inwoning alsmede nachtenlang bonken en langdurig zingen.
2.5
Daarop heeft de buurtbeheerder na een aantal pogingen medio augustus 2023 een huisbezoek gebracht aan [rechthebbende] en de overlast besproken.
2.6
Op 13 september 2023 heeft de buurtbeheerder opnieuw een huisbezoek gebracht aan [rechthebbende] wegens ontvangen overlastmeldingen. Vanwege de dronken toestand van [rechthebbende] was er geen goed gesprek mogelijk.
2.7
Op 10 oktober 2023 was er een incident van [rechthebbende] met de onderburen waar de politie aan te pas moest komen. [rechthebbende] was volle flesjes bier naar beneden aan het gooien en is toen gearresteerd.
2.8
Bij brief van 18 oktober 2023 heeft Wonenbreburg [rechthebbende] gesommeerd te stoppen met het veroorzaken van overlast en zich te onthouden van provocerend en intimiderend gedrag.
2.9
Vanwege aanhoudende klachten is [rechthebbende] uitgenodigd om op 9 februari 2024 bij Wonenbreburg een gedragsaanwijzing te ondertekenen. [rechthebbende] is niet op de afspraak verschenen, maar hij en de bewindvoerder hebben de gedragsaanwijzing later die dag wel getekend.
2.1
Op 5 maart 2024 heeft [rechthebbende] contact opgenomen met Wonenbreburg en op agressieve wijze medegedeeld dat hij een deur heeft vernield, een nieuwe deur nodig heeft en als hij die niet krijgt naar kantoor komt en daar de deur zal intrappen.
2.11
Bij brief van 6 maart 2024 heeft Wonenbreburg [rechthebbende] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen vanwege de aanhoudende overlast. Eind maart 2024 heeft de bewindvoerder aan Wonenbreburg laten weten de huur niet op te zeggen.
2.12
Begin april 2024 heeft [rechthebbende] opnieuw bierflessen naar de onderbuurman en diens kleinkinderen gegooid, waarna [rechthebbende] is gearresteerd.
2.13
Op 7 mei 2024 heeft [rechthebbende] contact opgenomen met Wonenbreburg en aangegeven uit de woning weg te willen omdat hij overlast heeft van de onderbuurman.
2.14
Op 13 mei 2024 heeft de politie [rechthebbende] aangehouden omdat hij in de tuin van buren bier aan het drinken was en weigerde te vertrekken.
2.15
Op 23 mei 204 heeft [rechthebbende] zijn huisraad onder de trappengang gezet en nadat de wijkagent hem gesommeerd heeft die te verwijderen, heeft [rechthebbende] alles opgeruimd.
2.16
Op 25 mei 2024 is [rechthebbende] opgenomen bij de High Intensive Care (HIC) en hij verblijft daar met een zorgmachtiging. Nadat Wonenbreburg heeft vernomen dat er andere personen in de woning van [rechthebbende] verblijven bij zijn afwezigheid, heeft zij de sloten vervangen en de deur van de berging dicht geschroefd.

3.Het geschil

3.1
Wonenbreburg vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en goederen die zich op of in voormelde woning bevinden en om de woning in goede staat en met overgave van sleutels (overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden die daarop van toepassing zijn) ter vrije en algehele beschikking van Wonenbreburg te stellen,
in de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2
Wonenbreburg legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat [rechthebbende] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de wet en huurovereenkomst. Wonenbreburg stelt dat er sprake is van geluidsoverlast, het dumpen van rotzooi, het gooien van bierflessen naar een omwonende en zijn kleinkinderen, bedreiging en vernieling door [rechthebbende] . Ook stelt Wonenbreburg dat [rechthebbende] op 9 februari 2024 diverse dreigementen heeft geuit naar de woonconsulente en de buurtbeheerder. Wonenbreburg stelt dat [rechthebbende] meerdere keren is aangesproken op zijn gedrag en hem met de gedragsaanwijzing een laatste kans is geboden, maar dat de overlast blijft aanhouden. De meerdere ernstige tekortkomingen van [rechthebbende] rechtvaardigen volgens Wonenbreburg ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure en op voorhand ontruiming. Wonenbreburg stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vordering omdat omwonenden zich steeds onveiliger voelen door het onvoorspelbare gedrag van [rechthebbende] en zij er belang bij heeft de woning ter beschikking te stellen aan een andere huurder.
3.3
[rechthebbende] voert met toestemming van [gedaagde] verweer. [rechthebbende] voert – samengevat – aan dat de oorzaak van de overlast ligt bij de onderbuurman, maar zijn toekomst ook niet ligt in de woning. [rechthebbende] voert aan onder begeleiding ergens anders te willen wonen en hij de woning nog wel als inschrijfadres nodig heeft om doorgeplaatst te worden. [rechthebbende] voert aan dat onzeker is of hij direct na zijn opname bij de HIC doorgeplaatst kan worden. Daarnaast voert [rechthebbende] een ontruiming geen recht doet aan zijn situatie omdat hij dan in de problemen komt. [rechthebbende] betwist het spoedeisend belang van Wonenbreburg bij de vordering tot ontruiming omdat hij momenteel op de HIC zit en daar voorlopig blijft.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1
Voldoende gebleken is dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Gelet op gestelde overlast waardoor bij omwonenden een gevoel van onveiligheid heerst, kan van Wonenbreburg niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Het feit dat [rechthebbende] is opgenomen op de HIC doet niet af aan dat spoedeisend belang omdat onduidelijk is hoe lang zijn opname daar is en of er een vervolgplek is voor hem. Hierdoor is er een reële kans dat [rechthebbende] op korte termijn terugkomt naar de woning.
Toetsingskader
4.2
Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is dat de vordering van Wonenbreburg in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij geldt dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet daarom – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht. Een dergelijke vordering zal doorgaans slechts gerechtvaardigd zijn als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de vordering wordt toegewezen.
Overlast?
4.3
De door Wonenbreburg gestelde overlast door [rechthebbende] is onvoldoende weersproken. [rechthebbende] voert wel aan dat de overlast aan zijn onderbuurman ligt, maar dat wordt op geen enkele wijze onderbouwd zodat aan dat verweer voorbij wordt gegaan. Op grond van de klachten en incidenten waarbij [rechthebbende] ook (in ieder geval) twee keer door de politie is aangehouden wegens overlast jegens zijn onderbuurman wordt er voorshands vanuit gegaan dat [rechthebbende] de gestelde overlast heeft veroorzaakt. Dit leidt tot de conclusie dat [rechthebbende] zich niet als goed huurder heeft gedragen en zeer aannemelijk is dat de tekortkomingen in een bodemprocedure in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigen. De begeleider en gemachtigde van [rechthebbende] verklaren bovendien ook dat de woning niet passend is in de situatie van [rechthebbende] en hij begeleid dient te gaan wonen.
Belangenafweging
4.4
In het kader van de belangenafweging voert [rechthebbende] aan dat hij een ernstig hulpbehoevende man is en hij nog geen andere plek heeft om te wonen na de opname bij HIC. Daarnaast voert [rechthebbende] aan dat de hulpverlening bij inschrijving op het gehuurde adres gemakkelijker op gang komt. Daartegenover stelt Wonenbreburg dat terugkeer van [rechthebbende] opnieuw zal leiden tot overlast en zij de woning zo snel mogelijk vrij wil hebben om aan woningzoekenden te verhuren die op de wachtlijst staan.
4.5
De kantonrechter is van oordeel dat afweging van de voornoemde belangen niet leidt tot het oordeel dat de ontruiming achterwege dient te blijven. Het belang van [rechthebbende] bij inschrijving weegt namelijk niet zwaarder dan het belang van Wonenbreburg bij ontruiming. Daarbij komt dat Wonenbreburg ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [rechthebbende] bij ontruiming in ieder geval bij Traverse terecht kan en bij de hulpverlenende instanties en/of de gemeente een taak is weggelegd om te kijken waar [rechthebbende] kan worden ingeschreven om in aanmerking te komen voor hulp. De gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen. [gedaagde] zal, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , zoals gevorderd worden veroordeeld om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen.
Proceskosten
4.6
[gedaagde] is, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wonenbreburg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,16
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.219,16
4.7
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] , in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning gelegen aan [adres] , te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en goederen, welke zich op of in voormelde woning bevinden en om de woning in goede staat en met overgave van de sleutels (overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden) ter vrije beschikking van Wonenbreburg te stellen,
5.2
veroordeelt [gedaagde] , in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , in de proceskosten van € 1.219,16 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3
veroordeelt [gedaagde] , in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.