ECLI:NL:RBZWB:2024:5215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/02/418276 / FA RK 24-303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
  • mr. Van Egeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van een minderjarig kind. De vrouw verzocht om een wijziging van de zorgregeling, waarbij zij om de veertien dagen contact met het kind wilde hebben van vrijdagmiddag tot zondagavond. De man, die recentelijk was verhuisd, verzocht om een frequentere zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij het kind drie van de vier weekenden bij de man verblijft, in het belang van het kind is en heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 381 per maand voor de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 en € 330 per maand met ingang van 1 juli 2024. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de ouders en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/418276 / FA RK 24-303
Datum uitspraak: 25 juli 2024
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vervangende toestemming en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Hofland te Breda,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B.S. van Haeften te ’s-Gravenhage .
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 23 januari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief met bijlage van 5 februari 2024 van mr. Hofland;
- het op 27 juni 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief met bijlage van 1 juli 2024 van mr. Van Haeften;
- het op 3 juli 2024 ontvangen aanvullende verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlage van 4 juli 2024 van mr. Van Haeften;
- twee brieven met bijlage van 10 juli 2024 van mr. Van Haeften.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna te noemen de Raad).

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- uit hun relatie is het volgende nog minderjarige kind geboren: [minderjarige 1]
, geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017.
[minderjarige 1] is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk
gezag over haar op grond van een aantekening in het gezagsregister;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf van de
minderjarige, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en/of een
onderhoudsbijdrage;
- de man heeft met zijn huidige vriendin nog twee nog minderjarige kinderen,
namelijk:
1. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2023,
2. [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de minderjarige, waarbij zij om de veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot en met zondag 19:00 uur contact met elkaar hebben en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen (in onderling overleg te verdelen), waarbij de man [minderjarige 1] haalt en brengt;
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 381,= per maand over de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 en een onderhoudsbijdrage van € 330,= per maand met ingang van 1 juli 2024;
  • vervangende toestemming voor de inzet van hulpverlening voor [minderjarige 1] , zoals nader geadviseerd door het CJG;
3.2.
De man verzoekt zelfstandig, samengevat, vaststelling dan wel wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hem in de minderjarige, in die zin dat zij ieder weekend vanaf vrijdag uit school tot en met maandag naar school contact met elkaar hebben.

4.De beoordeling

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat aanvankelijk een ruime zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] gold, waarbij [minderjarige 1] ieder weekend naar de man ging. De man is vervolgens eind 2022 verhuisd naar [woonplaats 2] , waardoor de vrouw het te belastend vindt dat [minderjarige 1] op maandagochtend vanuit daar naar school moet reizen. De vrouw merkt aan [minderjarige 1] ook dat zij door de week erg vermoeid is en ook haar juf heeft aangegeven dat [minderjarige 1] snel moe en prikkelbaar is. Ook tijdens de zwemles op maandagmiddag lukt het [minderjarige 1] niet om bij de les te blijven. Daar komt bij dat ze op dit moment wordt getest voor ADHD en autisme. Uit de KOPP therapie training die [minderjarige 1] het afgelopen jaar heeft gevolgd, blijkt dat ze veel behoefte heeft aan structuur en ritme. De vrouw wenst een zorgregeling van één weekend per twee weken, waarbij de man [minderjarige 1] op vrijdag uit school ophaalt en op zondag weer terug naar de vrouw brengt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw hier aan toegevoegd dat zij eventueel wel kan instemmen met een zorgregeling tot maandagochtend naar school (één keer per twee weken). Daarnaast kunnen [minderjarige 1] en de man elkaar ook de helft van de vakanties en feestdagen zien. Het verdient de voorkeur dat de vrouw de verdeling daarvan in goed onderling overleg met de man afstemt.
4.2.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt zelfstandig een frequentere zorgregeling. Hij merkt daarbij op dat hij na de geboorte van [minderjarige 1] een grote rol in haar verzorging en opvoeding op zich heeft genomen. Partijen hebben na het uiteengaan bewust gekozen voor een regeling waarbij [minderjarige 1] ieder weekend bij de man zou verblijven. De man kon zo een actieve vaderrol vervullen en de vrouw werd ontlast. Partijen hebben in overleg afgesproken dat [minderjarige 1] nu één weekend per maand bij de vrouw is. Deze zorgregeling is volgens de man niet te belastend voor [minderjarige 1] . Het is een klein uurtje rijden van de woning van de man naar de school van [minderjarige 1] en de man maakt van die autorit een leuk uitje. Ze zijn bovendien nog nooit te laat op school geweest. Het standpunt van de vrouw dat er vanuit school signalen zijn dat [minderjarige 1] moe is, wordt door de man betwist. Het is ook pertinent onjuist dat sprake is van kind eigen problematiek. De man acht het tot slot niet in het belang dat de vrouw dat zij teveel hooi op haar vork neemt, gelet op haar (eerdere) gezondheidstoestand.
De man wil betrokken blijven in het leven van [minderjarige 1] , medeverantwoordelijk zijn voor haar opvoeding en op gelijkwaardige wijze met de vrouw zorgdragen over [minderjarige 1] . De man is bij de huidige regeling ook actief betrokken bij de school.
De man stemt er mee in dat hij [minderjarige 1] zal halen en brengen en dat de vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.
4.3.
De Raad adviseert een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] drie van de vier weekenden bij de man verblijft, conform de regeling waar partijen nu uitvoering aan geven. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] een goede band heeft met beide ouders. De rol van de man als vader van [minderjarige 1] wordt beperkt bij de door de vrouw verzochte zorgregeling. Dit, terwijl de vrouw nog voldoende quality time met [minderjarige 1] kan hebben bij de geadviseerde zorgregeling. De ouders worden daarbij geadviseerd om flexibiliteit te behouden. De pijnpunten tussen de ouders kunnen worden besproken bij ouderschapsbemiddeling. Wellicht ontstaat er daarna meer ruime voor overleg tussen ouders over de zorgregeling.
4.4.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een wijziging van de eerder tussen partijen overeengekomen zorgregeling. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.5.
De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen vaststaat dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De man is naar [woonplaats 2] verhuisd en heeft nog twee kinderen gekregen met zijn huidige partner. Vervolgens overweegt de rechtbank dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad. Gebleken is namelijk dat partijen op dit moment al uitvoering geven aan een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] drie van de vier weekenden bij de man verblijft van vrijdag uit school tot maandag naar school. De rechtbank ziet geen aanleiding om de huidige, thans lopende zorgregeling te wijzigen in een beperkter regeling, conform het verzoek van de vrouw. De vrouw heeft aangevoerd dat zij vooral ook over dag meer tijd wil om leuke dingen met de minderjarige te doen. Dat kan volgens de vrouw alleen in de weekeinden. De rechtbank gaat daar niet helemaal in mee: ook bij één weekeinde van vier en daarnaast de doordeweekse dagen moet het voor de vrouw mogelijk zijn ook leuke dingen met [minderjarige 1] te doen. Wat de maandagochtend reis betreft heeft de man uitgelegd hoe zorgvuldig hij daarmee ten aanzien van [minderjarige 1] om gaat. De rechtbank ziet daarin geen noemenswaardige belasting voor [minderjarige 1] aanwezig. Partijen zijn het eens over het verdelen van de vakanties en feestdagen bij helfte (in onderling overleg te verdelen). De man heeft tot slot ingestemd met het halen en brengen van [minderjarige 1] . De rechtbank zal aldus beslissen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is ook gesproken over het verbeteren van de onderlinge communicatie. De vrouw heeft aangegeven het moeilijk te vinden om met de man in gesprek te komen, omdat er geen gelijkwaardige relatie tussen hen is en omdat zij beiden een andere opvoedstijl hebben. Ook begrijpt zij niet waarom de man naar [woonplaats 2] is verhuisd. Volgens de man zijn partijen goed in staat om met elkaar te overleggen en te communiceren, maar hij zou graag weten wat er gebeurd als [minderjarige 1] bij de vrouw is. Partijen hebben in dat kader afgesproken dat zij zich zullen aanmelden bij het CJG voor ouderschapsbemiddeling. Dat acht de rechtbank positief en in het belang van [minderjarige 1] .
Vervangende toestemming hulpverlening
4.7.
De vrouw verzoekt om aan haar, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming te verlenen voor de inzet van hulpverlening voor [minderjarige 1] , zoals nader geadviseerd door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Naar aanleiding van een zorgmelding vanuit school tijdens de laatste rapport bespreking over de weerbaarheid van [minderjarige 1] heeft de vrouw haar in oktober/november 2023 aangemeld bij het CJG. School zag een zeer stil en teruggetrokken meisje, dat geen contact zoekt met andere kinderen. De vrouw merkt ook steeds meer aan [minderjarige 1] dat zij hulp nodig heeft. De vrouw vindt het belangrijk dat inzichtelijk waar het gedrag van [minderjarige 1] vandaan komt en welke hulpverlening nodig is.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat de man inmiddels zijn toestemming heeft verleend voor hulpverlening voor [minderjarige 1] . De rechtbank beschouwt dit verzoek van de vrouw gelet hierop als ingetrokken, zodat de rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling daarvan. De rechtbank zal het verzoek strekkende tot vervangende toestemming daarom afwijzen.
Kinderalimentatie
4.9.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie van € 381,= per maand over de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 en € 330,= per maand met ingang van 1 juli 2024. De vrouw legt hieraan ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.10.
De man kan instemmen met de door de vrouw verzochte kinderalimentatie en ingangsdatum.
4.11.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet, zal het verzoek van de vrouw als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijzigt de eerder tussen partijen overeengekomen zorgregeling en bepaalt dat de man en de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende drie van de vier weekeinden van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (nader in onderling overleg door partijen te verdelen), waarbij de man [minderjarige 1] zal halen en brengen;
5.2.
bepaalt dat de man over de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 381,= (driehonderdéénentachtig euro) per maand;
5.3.
bepaalt dat de man vanaf 1 juli 2024 ten behoeve van de verzorging en opvoeding aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 330,= (driehonderddertig euro) per maand;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.