ECLI:NL:RBZWB:2024:5216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423429 / FA RK 24-2700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een zaak betreffende de toevertrouwing van een minderjarige en het gebruik van de echtelijke woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben beide ouders een verzoek ingediend voor voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van hun minderjarige kind en het gebruik van de echtelijke woning. De vrouw verzoekt om de toevertrouwing van de minderjarige aan haar, het uitsluitend gebruik van de woning, en alimentatie van de man. De man verzoekt zelfstandig om de toevertrouwing van de minderjarige aan hem en het uitsluitend gebruik van de woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 is gebleken dat de man momenteel met de kinderen in de woning verblijft en dat hij de kostwinnaar is. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om in zijn vertrouwde omgeving te blijven en heeft daarom de minderjarige voorlopig aan de man toevertrouwd. De vrouw heeft geen alternatieve woonruimte en de rechtbank achtte het niet wenselijk om de huidige stabiele situatie te wijzigen. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vrouw één dag per week contact heeft met de minderjarige. Daarnaast is er een doorverwijzing naar een hulpverleningstraject voor de ouders en hun kinderen om hen te ondersteunen in het proces. De verzoeken van de vrouw tot toevertrouwing van de minderjarige aan haar en het uitsluitend gebruik van de woning zijn afgewezen, evenals haar verzoek om partneralimentatie, omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 14 januari 2025 voor de bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/423429 / FA RK 24-2700
Datum uitspraak: 19 juli 2024
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I. Lamou te Breda,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 juni 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 5 juli 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken
met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een tolk;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad).

2.Het verzoek

2.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
1.
primair:toevertrouwing van de minderjarige aan haar;
subsidiair:vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
2. het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar;
3. vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 250,= per maand;
4. vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor haar van
€ 400,= bruto per maand.
2.2.
De man verzoekt zelfstandig, samengevat:
I. toevertrouwing van de minderjarige aan hem;
II. vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
III. het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door hem.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Vanwege de nationaliteit van partijen (de Poolse nationaliteit) heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft die ambtshalve beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt en dat zij naar Nederlands recht dient te beslissen op de verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
Uitsluitend gebruik van de woning en toevertrouwing van de minderjarige
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek tot het uitsluitend gebruik van de woning stelt de vrouw dat voor haar vertrek uit de woning een escalatie tussen partijen heeft plaatsgevonden, waarbij Veilig Thuis en de politie betrokken zijn geweest. De vrouw heeft dus vanwege spanningen de woning verlaten. Zij verblijft op dit moment bij een vriendin, maar heeft niet de mogelijkheid daar langdurig te verblijven. Ze kan bovendien nergens anders heen. De man en [de minderjarige] verblijven in de echtelijke woning (met de [meerderjarige] ). De vrouw acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij in zijn vertrouwde leefomgeving kan wonen met de ouder die de zorg over hem draagt. De vrouw verzoekt daarom ook primair te bepalen dat [de minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd. De vrouw heeft gedurende het huwelijk altijd de zorg voor hem gehad en wenst dit ook na het huwelijk voort te zetten.
Zij hebben nu telefonisch contact met elkaar. De vrouw merkt dat de man zich negatief uitlaat over de vrouw richting [de minderjarige] en hij probeert daardoor afstand te creëren.
3.3.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt zelfstandig ook het uitsluitend gebruik van de woning en toevertrouwing van [de minderjarige] aan hem. Daartoe voert de man aan dat de vrouw een scene heeft opgezet om de man uit de woning te kunnen krijgen. De woning is bovendien vlakbij de onderneming van de man en de school van [de minderjarige] , waardoor de ontstane rust wordt verstoord als hij uit de woning moet. De man heeft echter geen alternatieve woonruimte. De vrouw heeft wel een alternatief, omdat zij bij een kennis verblijft. Tot slot is de man voornemens de echtelijke woning over te nemen. De vrouw is daartoe financieel gezien niet toe in staat. De man acht het niet wenselijk dat partijen samen in de woning verblijven.
Inmiddels is een zeer rustige thuissituatie ontstaan in de echtelijke woning met de man, [de minderjarige] en [meerderjarige] . De vrouw heeft laten weten dat zij terug naar Polen wil verhuizen en dat [de minderjarige] mee zou gaan. De vrouw zet [de minderjarige] onder druk. De man ontkent tot slot dat de vrouw degene is geweest die tijdens het huwelijk alleen de zorg voor [de minderjarige] heeft gehad. De vrouw heeft tot voor kort ook gewerkt. De man heeft, sinds het vertrek van de vrouw uit de woning, het contact tussen de vrouw en [de minderjarige] op geen enkele wijze beperkt. Er was gedurende het huwelijk veel sprake van ruzie tussen de vrouw en [de minderjarige] , zodat de man het niet in het belang van [de minderjarige] acht dat hij bij de vrouw zal wonen.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank gebleken dat het niet wenselijk is als partijen uitvoering gaan geven aan een zogenaamde birdnesting regeling. Daarmee komt de rechtbank toe aan een oordeel over de over en weer gedane verzoeken tot het uitsluitend gebruik van de woning en toevertrouwing van [de minderjarige] .
3.5.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat zij het in het belang van [de minderjarige] en ook [meerderjarige] acht dat zij in de echtelijke woning kunnen blijven wonen, zodat zij – in ieder geval voorlopig – in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Dat betekent dat de verzoeken tot toevertrouwing van [de minderjarige] en het uitsluitend gebruik van de woning onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, doordat degene aan wie [de minderjarige] wordt toevertrouwd, degene is die in de woning zal blijven.
3.6.
De rechtbank overweegt verder dat beide partijen hebben aangegeven dat zij nergens anders kunnen verblijven, zodat daarin geen aanknopingspunt kan worden gevonden. Beide partijen hebben dan ook belang bij het uitsluitend gebruik van de woning. Zoals gezegd is duidelijk geworden dat een andere constructie, bijvoorbeeld een constructie waarbij partijen door middel van birdnesting in de woning verblijven en alsdan voor de kinderen zorgen, niet wenselijk is gebleken. In de belangenafweging betrekt de rechtbank verder dat de man op dit moment met de kinderen in de echtelijke woning verblijft. Volgens de man is de thuissituatie rustig, wat door de vrouw ook niet is betwist. De man heeft daarbij onbetwist gesteld dat hij een eigen bedrijf heeft en daaruit inkomen genereert, terwijl de vrouw op dit moment geen baan heeft. De man is daarmee de kostwinnaar en verantwoordelijk voor de huisvesting van twee kinderen. De rechtbank kan niet inschatten wat het voor de kinderen betekent als de huidige, op zich stabiele situatie wordt veranderd. De rechtbank acht de situatie van de vrouw invoelbaar, maar is van mening dat het belang van [de minderjarige] dient te prevaleren. Hij heeft belang bij een rustige thuissituatie. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] dat hij voorlopig aan de man wordt toevertrouwd. Gelet op de samenhang van beide verzoeken, zoals hiervoor overwogen, zal ook het verzoek van de man met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de woning worden toegewezen. De rechtbank wijst het primaire verzoek van de vrouw tot toevertrouwing van [de minderjarige] aan haar daarom af, net als haar verzoek tot het uitsluitend gebruik van de woning.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.7.
Nu het primaire verzoek van de vrouw wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan haar subsidiaire verzoek. De man heeft daarnaast zelfstandig ook een zorgregeling verzocht.
3.8.
De vrouw verzoekt subsidiair een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] de helft van de tijd bij haar zal verblijven, dan wel een zorgregeling te bepalen die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht. De vrouw appt of belt [de minderjarige] op dit moment dagelijks en zij hebben af en toe, op onregelmatige basis, fysiek contact. Volgens de vrouw hebben zij niet vaker contact, omdat zij geen auto, geen inkomen en geen huisvesting heeft. Zij doet alles wat mogelijk is om toch contact met [de minderjarige] te hebben. In de toekomst wenst de vrouw met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen. De vrouw maakt zich zorgen over [de minderjarige] nu hij de man verblijft.
3.9.
De man acht een co-ouderschapsregeling nu niet in het belang van [de minderjarige] en verzoekt een zorgregeling waarbij de vrouw en [de minderjarige] wekelijks gedurende één dag contact met elkaar hebben. De vrouw heeft [de minderjarige] sinds haar vertrek uit de woning slechts twee keer gezien. Dat regelen de vrouw en [de minderjarige] dan onderling, want de man en de vrouw hebben geen contact met elkaar. De man denkt aan een beperkte zorgregeling, onder de voorwaarde dat de vrouw [de minderjarige] niet meeneemt naar Polen om daar te gaan wonen. Als de vrouw in Nederland blijft wonen, kunnen zij en [de minderjarige] vaker contact met elkaar hebben. Op dit moment maakt de man zich daar echter nog zorgen over. Tijdens het huwelijk lagen de vrouw en [de minderjarige] ook niet altijd op één lijn en de vrouw deelt emotionele zaken met [de minderjarige] .
3.10.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven het lastig vinden om te adviseren over de zorgregeling, omdat de mening van [de minderjarige] niet bekend is. Ongeacht aan wie van de ouders [de minderjarige] wordt toevertrouwd, is het van belang dat diegene [de minderjarige] stimuleert om op regelmatige basis contact met de andere ouder te hebben. Het advies aan ouders is in ieder geval om met elkaar in overleg te gaan met behulp van hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA).
3.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, wordt bepaalt dat de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en wordt [de minderjarige] aan hem toevertrouwd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet langer bij haar vriendin kan verblijven, zodat zij op zoek zal moeten gaan naar andere woonruimte. De rechtbank overweegt gelet daarop dat zij het niet wenselijk acht om nu al een overnachting vast te leggen, omdat onduidelijk is waar de vrouw zal verblijven. De rechtbank acht het echter wel in het belang van [de minderjarige] dat er wekelijks contact is tussen hem en de vrouw. De rechtbank zal aldus een voorlopige zorgregeling bepalen waarbij [de minderjarige] en de vrouw gedurende één dag in het weekend van 10:00 uur tot 19:00 uur contact met elkaar hebben. Partijen dienen onderling af te stemmen of dit de zaterdag of de zondag zal zijn. Nu de vrouw geen auto heeft, dient de man [de minderjarige] voor dit contactmoment te brengen en te halen, er van uitgaande dat de vrouw in [woonplaats] , althans in West of midden Brabant huisvesting zal vinden. De rechtbank merkt hierbij op dat partijen opnieuw met elkaar in overleg moeten treden over uitbreiding van deze regeling met een overnachting als de vrouw andere huisvesting heeft gevonden.
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is ook het advies van de Raad tot een doorverwijzing naar het UHA besproken. Het lukt de ouders samen namelijk niet de problemen tussen hen op te lossen. Zo verschillen zij van mening over de toevertrouwing van [de minderjarige] en de zorgregeling. Bovendien ziet de vrouw een toekomst in Polen voor zich met [de minderjarige] , terwijl de man in Nederland wenst te blijven. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig(e) kind(eren) een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig(e) kind(eren) voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De verwijzing heeft op 12 juli 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
3.13.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
3.14.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (keuze: lichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind, welk resultaat ziet op de wens van de vrouw om met [de minderjarige] naar Polen te verhuizen.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht (bijlage 1).
3.15.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd.
Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
3.16.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot de minderjarige.
3.17.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
3.18.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
3.19.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de nog aanhangig te maken bodemprocedure een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan het belang van het kind?
- welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van het kind?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
3.20.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
3.21.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
3.22.
De rechtbank verzoekt partijen bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van ouders naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding
UHA in VoVo met zaaknummer C/02/423429 / FA RK 24-2700.
3.23.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Kinderalimentatie
3.24.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 250,= per maand, naar de rechtbank begrijpt voor de situatie waarin [de minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd. Zoals hiervoor is overwogen wordt [de minderjarige] voorlopig aan de man toevertrouwd, zodat het verzoek van de vrouw bij gebrek aan belang wordt afgewezen.
3.25.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw kon instemmen met de door de man berekende behoefte van [de minderjarige] van € 568,= per maand in 2024 (gebaseerd op een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.221,= en een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.862,= per maand).
Partneralimentatie
3.26.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen partneralimentatie van € 400,= bruto per maand, dan wel een nader door de vrouw te verzoeken bijdrage, dan wel een bijdrage die de rechtbank redelijk acht. Zij stelt daartoe dat zij behoeftig is: zij werkt niet (omdat zij voor de kinderen zorgt) en heeft dus geen inkomen.
3.27.
De man voert hiertegen verweer. Van belang is daarbij het voornemen van de vrouw om al dan niet betaalde arbeid te gaan verrichten. De vrouw dient zich hier nog over uit te laten en aan te geven of zij al inspanningen verricht om een arbeidsinkomen te genereren.
3.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw kan instemmen met de uitgangspunten die volgen uit de door de man overgelegde berekening. Uit die berekening volgt dat de man, in de situatie dat [de minderjarige] voorlopig aan hem wordt toevertrouwd, geen draagkracht heeft om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Gelet hierop wordt het verzoek van de vrouw met betrekking tot een bedrag aan partneralimentatie afgewezen.
3.29.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, wordt toevertrouwd aan de man;
4.2.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, gelegen aan [adres] [woonplaats] en beveelt de vrouw die woning te verlaten en verder niet meer te betreden;
4.3.
bepaalt dat de vrouw voorlopig gerechtigd is tot contact met [de minderjarige] gedurende één dag per week (zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 19:00 uur), waarbij de man [de minderjarige] zal halen en brengen en een en ander met in achtneming van dat wat is overwogen in rechtsoverweging 3.11;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
verwijst ouders en hun minderjarige kind(eren) voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal ouders en kind(eren) vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
4.6.
verzoekt het loket om uiterlijk op
14 januari 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken
bodemprocedurede rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
4.7.
verzoekt partijen bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding “
UHA in VoVo met zaaknummerC/02/423429 / FA RK 24-2700
;
4.8.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
4.9.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
4.10.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.19 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
4.11.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen.
4.12.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.