ECLI:NL:RBZWB:2024:5218
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vereiste aangifte en omkering van de bewijslast in belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 80.935, en een vergrijpboete van € 14.701. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard, terwijl de boetebeschikking werd vernietigd.
De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en concludeert dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Vervolgens wordt de vereiste aangifte besproken. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat er substantiële contanten zijn aangetroffen in de woning van zijn moeder, die verband houden met een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende meer inkomen heeft genoten dan aangegeven, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van een redelijke schatting van het inkomen. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de aanslag onjuist is, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De aanslag blijft in stand, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.