In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M.A. Leijser, verzocht om de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die op 28 maart 2024 door de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) was gegeven. Deze aanwijzing betrof de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de advocaten van zowel de moeder als de vader aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI.
De feiten tonen aan dat [minderjarige] sinds 31 januari 2020 onder toezicht staat van de GI en dat de ondertoezichtstelling recentelijk is verlengd. De moeder heeft aangegeven dat er voldoende zicht is op haar thuissituatie en dat zij bereid is om regelmatig contact te hebben met de jeugdbeschermer. De GI heeft echter de schriftelijke aanwijzing ingetrokken, waardoor de kinderrechter oordeelde dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het verzoek tot vervallenverklaring. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder dan ook afgewezen, maar benadrukte de positieve ontwikkelingen in de samenwerking tussen de moeder en de GI.
De kinderrechter concludeerde dat de betrokkenheid van de advocaat van de moeder en de begeleider van Zorgbelang van meerwaarde zijn geweest en dat de benodigde gesprekken tussen de moeder en de jeugdbeschermer in de toekomst moeten kunnen plaatsvinden. De beschikking is mondeling gegeven door mr. Phillips en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.