ECLI:NL:RBZWB:2024:5228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
9298531 CV EXPL 21-2216 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek en schadevergoeding in civiele procedure tussen Scania Nederland B.V. en [gedaagde] B.V.

In deze civiele procedure tussen Scania Nederland B.V. en [gedaagde] B.V. heeft de kantonrechter op 10 juli 2024 uitspraak gedaan na een deskundigenonderzoek dat was bevolen in een eerder tussenvonnis. De deskundige heeft geconcludeerd dat er een 50% kans was dat (verdere) motorschade voorkomen had kunnen worden en dat de brandstofmotor niet vervangen had hoeven worden, omdat herstel mogelijk en goedkoper was. De kantonrechter heeft deze conclusies gevolgd en heeft de schadevergoeding vastgesteld op basis van de herstelkosten van de motor, waarbij een 50-50% verdeling van de schade is toegepast. Dit leidde tot een toewijsbaar schadebedrag van € 29.681,51, dat door [gedaagde] aan Scania moet worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 september 2019. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, wat het totaalbedrag op € 30.753,33 brengt. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan [gedaagde] opgelegd, met uitzondering van de deskundigenkosten, die door beide partijen gedeeld worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9298531 \ CV EXPL 21-2216
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
SCANIA NEDERLAND B.V.,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Scania,
gemachtigde: mr. B.R. Kleij,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J. Oudman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juni 2022
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van Scania
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een uitspraak volgt.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De inhoud van de eerdere tussenvonnissen geldt ook voor dit vonnis. In het tussenvonnis van 29 juni 2024 is een deskundigenonderzoek bevolen. Aan de in dat vonnis benoemde deskundige is gevraagd om tien vragen te beantwoorden. De benoemde deskundige heeft vervolgens een deskundigenrapport opgesteld met daarin – kort gezegd – zijn antwoorden op deze vragen. Beide partijen hebben bij conclusie op dit rapport gereageerd. De kantonrechter volgt in deze zaak de conclusie van de deskundige dat er een 50% kans was dat (verdere) motorschade voorkomen had kunnen worden. Ook volgt de kantonrechter de conclusie van de deskundige dat de brandstofmotor niet vervangen had hoeven worden, omdat herstel mogelijk én goedkoper was. De kantonrechter verbindt gevolgen aan deze conclusies in haar beslissing, die hieronder verder zal worden toegelicht. Hierbij zal ook per onderwerp op de stellingen van partijen worden ingegaan, voor zover dit van belang is.
Geldigheid deskundigenrapport
2.2.
Scania voert (samengevat) het volgende aan. De deskundige heeft een niet in deze procedure betrokken Scania dealer bezocht zonder kenbaar te maken om welke problematiek het ging en heeft diverse vragen gesteld. Deze manier van uitvoering van een deskundigenonderzoek kan niet door de beugel en is in strijd met de basisnormen van een onafhankelijk onderzoek. Het rapport moet daarom vernietigd worden. Er moet dan ook een nieuwe en onafhankelijke deskundige worden gezocht voor een nieuw en geborgd onderzoek, volgens Scania.
2.3.
[gedaagde] heeft hier geen opmerkingen over gemaakt.
2.4.
De kantonrechter oordeelt op dit punt als volgt. Het feit dat de deskundige een niet betrokken Scania-dealer heeft bezocht voor zijn onderzoek, is niet zoals het hoort. De norm van de onafhankelijkheid [1] is er echter in dit geval ter bescherming van de wederpartij. Uit het bezoek aan een Scania dealer zou namelijk enkel kunnen worden afgeleid dat de deskundige partijdig is ten gunste van Scania. [gedaagde] heeft in dit geval niet geklaagd over de werkwijze van de deskundige. De kantonrechter ziet in dit geval de hiervoor genoemde omstandigheden dan ook door de vingers en beslist dat het rapport hierdoor niet onbruikbaar is. Bij deze beslissing betrekt de kantonrechter dat uit het rapport blijkt dat de bevindingen van de bezochte Scania-dealer niet of nauwelijks invloed hebben gehad op de conclusie van de deskundige.
Kon (verdere) motorschade worden voorkomen?
2.5.
De deskundige komt (samengevat) tot de volgende conclusie(s). Scania had door direct ingrijpen mogelijk (verdere) motorschade kunnen voorkomen. Het antwoord op de vraag of dat dat daadwerkelijk had geholpen, is echter afhankelijk van een aantal factoren. Deze vraag kan daarom niet met een simpel nee of ja worden beantwoord. Omdat de motor er in dit geval niet meer is, kan ook niet meer worden gezegd tot wanneer Scania de mogelijkheid had om in te grijpen. Een verdeling van een 50% kans dat door direct ingrijpen van Scania geen (verdere) motorschade zou zijn ontstaan, is hier het enige verantwoorde antwoord, volgens de deskundige.
2.6.
De kantonrechter kan zich vinden in de door de deskundige voorgestelde verdeling. De kantonrechter gaat hierbij voorbij aan de opmerkingen van Scania over het brandstofsysteem. Over dit onderdeel is namelijk al geoordeeld in het vorige tussenvonnis en dit is geen onderdeel geweest van het deskundigenonderzoek. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat directe schoonmaakmaatregelen door Scania mogelijk hadden geleid tot een situatie zonder motorschade. Die kans schat de deskundige echter maar in op 50%. Nu niet met een grotere kans kan worden gezegd wat dan de schade had geweest, ziet de kantonrechter in het licht van artikel 6:101 BW aanknopingspunten tot een verdeling van 50-50% van de schade. In deze beslissing is meegenomen dat Scania de motor zelf heeft verwijderd en ook niet heeft bewaard. Dit was volgens de deskundige namelijk niet nodig en heeft verder onderzoek onmogelijk gemaakt.
Op welke schade wordt de 50-50%-verdeling toegepast?
2.7.
Anders dan het primaire standpunt van [gedaagde] , gaat de kantonrechter bij het begroten van de toewijsbare schade in dit geval niet uit van de deskundige begrote schoonmaakkosten van € 4.144,-. Ook als deze kosten zouden zijn gemaakt, is er namelijk, zoals hiervoor gezegd, maar een 50% kans dat er dan geen schade was geweest. Ook gaat de kantonrechter niet uit van de waarde van vervanging van de volledige brandstofmotor, aangezien de deskundige heeft aangegeven dat herstel mogelijk en goedkoper is. De kantonrechter gaat in dit geval daarom uit van de herstelkosten van de verbrandingsmotor. Ook betrekt de kantonrechter de kosten voor de huurderving bij het begroten van de schade.
2.8.
De deskundige heeft herstel van de motor in 2019 ingeschat op € 22.649,53 (exclusief btw) en de reparatieduur op 2,5 week (à 100 uur). Ondanks het verweer van Scania op dit punt, volgt de kantonrechter deze conclusie. De kantonrechter gaat hierbij wederom voorbij aan de opmerkingen van Scania over het brandstofsysteem. Dit betekent dat de kantonrechter, net zoals het subsidiaire standpunt van [gedaagde] , uitkomt op een totaal schadebedrag van € 25.087,02 (exclusief btw) [2] . Met toepassing van de 50-50%- verdeling, beslist de kantonrechter dan ook dat [gedaagde] van deze schade een bedrag van € 12.543,51 (exclusief btw) moet betalen aan Scania.
2.9.
In tegenstelling tot het standpunt van [gedaagde] , beslist de kantonrechter niet dat daar nog een bedrag van € 4.258,80 (exclusief btw) aan waarde voor het vervangen van de motor vanaf moet of op een andere manier moet worden verrekend. Er is op dit punt namelijk geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Dat zou uitgaan van de situatie dat er een schadevergoeding ter hoogte van de vervanging van een nieuwe motor zou worden toegekend. Dat is hier niet het geval. Scania krijgt in dit geval enkel de (helft van de) kosten vergoed, die bij herstel van de motor zouden zijn gemaakt. De aftrek in verband met nieuw voor oud, speelt om diezelfde reden ook geen rol. Daarbij is bij het begroten van de herstelkosten door de deskundige rekening gehouden met indexeringen, zodat dit aspect de beslissing niet anders maakt.
Conclusie totaal toewijsbaar schadebedrag
2.10.
In het tussenvonnis van 6 april 2024 is al beslist dat een bedrag van € 17.138,- (exclusief btw) toewijsbaar is voor het schoonmaken en vervangen van het brandstofsysteem. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om een totaalbedrag van € 29.681,51 [3] (exclusief btw) te betalen aan Scania.
Rente
2.11.
Scania vordert primair wettelijke handelsrente over een bedrag van € 65.233,17 vanaf 14 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling.
2.12.
[gedaagde] voert aan dat volgens haar hooguit de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zou moeten worden toegewezen, niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Ook bepleit zij dat de wettelijke rente pas kan lopen vanaf de datum van het vonnis, gelet op de duur van het deskundigenonderzoek.
2.13.
De kantonrechter beslist dat in dit geval de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is. Er wordt namelijk een bedrag aan schadevergoeding toegewezen. Deze verplichting is niet gebaseerd op een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voormeld bedrag zal worden toegewezen vanaf 14 september 2019, een en ander zoals gevorderd.
2.14.
Hierbij heeft de kantonrechter begrip voor de opmerking van [gedaagde] over de duur van het deskundigenonderzoek, maar dit maakt de beslissing over de rente in dit geval niet anders. Het onderzoek schorst het verzuim namelijk niet. Voor zover [gedaagde] zich in dit kader beroept op redelijkheid en billijkheid, maakt dit het ook niet anders. Er is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk geen sprake van een onderzoek dat zó lang heeft geduurd dat de beslissing over de rente niet meer redelijk is.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.15.
De kantonrechter merkt op dat Scania tweemaal een vergoeding van € 1.440,36 voor buitengerechtelijke incassokosten lijkt te vorderen. Deze kosten lijken namelijk zowel onder de vordering onder i als onder ii in de dagvaarding te zijn opgenomen. Nu de vordering over de buitengerechtelijke incassokosten nadrukkelijk in de dagvaarding onder ii. is opgenomen, gaat de kantonrechter ervan uit dat de vordering per abuis ook in de dagvaarding is meegenomen onder i.
2.16.
[gedaagde] betwist dat zij een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, omdat er volgens haar slechts een enkele sommatie is verstuurd.
2.17.
De kantonrechter overweegt dat, ook als in dit geval maar een enkele brief is verstuurd, aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Gelet op de toewijsbare hoofdsom, wordt in dit geval volgens de staffel van het Besluit een bedrag van € 1.071,82 toegewezen.
Eindconclusie
2.18.
In totaal wordt in dit geval een bedrag van € 30.753,33 [4] toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de toewijsbare hoofdsom van € 29.681,51 vanaf 14 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling.
2.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, behalve ten aanzien van de deskundigenkosten en de gemachtigdensalariskosten voor de conclusie na deskundigenbericht. De kantonrechter betrekt in dit oordeel dat over de schade waar dit deskundigenonderzoek over ging, is beslist dat er een 50% kans bestond, dat deze schade voorkomen had kunnen worden als Scania anders had gehandeld. De kantonrechter bepaalt dan ook ten aanzien van deze kosten dat beide partijen de helft van de deskundigenkosten moeten betalen en hun eigen kosten voor de conclusie na het deskundigenbericht moeten dragen. Beide partijen hebben de helft van het voorschot voor de deskundige betaald en de uiteindelijke kosten van de deskundige zijn binnen het voorschot gebleven. Beide partijen hebben op dit punt dan ook aan hun verplichting voldaan.
2.20.
De proceskosten die [gedaagde] aan Scania moet betalen, worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
87,99
- griffierecht
996,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00, voor de dagvaarding en de zitting)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.304,99
2.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Scania te betalen een bedrag van € 30.753,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 29.681,51 vanaf 14 september 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Scania te betalen een bedrag van € 2.304,99 aan proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie de Leidraad deskundigen.
2.€ 22.649,53 + (12,5 x verhuurprijs € 195,- = € 2.437,50) = € 25.087,02 (exclusief btw).
3.€ 17.138,- (exclusief btw) voor schade aan het brandstofsysteem + € 12.543,51 (exclusief btw) voor de schade aan de motor en de huurderving = € 29.681,51 (exclusief btw).
4.€ 29.681,51 aan hoofdsom + € 1.071,82 buitengerechtelijke incassokosten = € 30.753,33.