ECLI:NL:RBZWB:2024:5230
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van 9 augustus 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de perioden van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022. De rechtbank behandelt de beroepen na een zitting op 28 juni 2024, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een advocaat, en de inspecteur door twee vertegenwoordigers van de Belastingdienst.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende, die een pandhuis exploiteert, had in haar aangiften omzetbelasting de pandbeleningsvergoeding als inkoopprijs in aanmerking genomen, wat volgens de rechtbank niet correct is. De rechtbank stelt vast dat de pandbeleningsvergoeding niet als een door belanghebbende aan de pandgever verschuldigd bedrag kan worden beschouwd, en dat de naheffingsaanslagen dus terecht zijn opgelegd. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving omtrent de margeregeling en de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op de situatie van belanghebbende.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslagen en de rentebeschikking. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding voor proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.