ECLI:NL:RBZWB:2024:5316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423858 / KG ZA 24-312
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over voorlopige zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders en minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die in conventie vorderde dat de vrouw zou worden veroordeeld tot nakoming van een voorlopige zorgregeling voor hun minderjarige kinderen, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 8 februari 2024. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie dat er geen omgang zou zijn tussen de man en de minderjarigen, en dat de zorgregeling zou worden opgeschort. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in een echtscheiding verwikkeld zijn en dat er zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarigen in het contact met de man. De Raad heeft geadviseerd om het contact tussen de man en de minderjarigen te beperken en heeft een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) voorgesteld. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling, waarbij de man contact heeft met twee van de vier minderjarigen op afgesproken momenten. Tevens is bepaald dat de man de paspoorten van de minderjarigen vóór 1 augustus 2024 aan de vrouw moet overhandigen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld en heeft besloten dat de voorlopige zorgregeling moet worden aangepast, met inachtneming van de zorgen van de vrouw en de belangen van de minderjarigen. De rechtbank heeft de zaak uitvoerbaar bij voorraad verklaard en heeft partijen verwezen naar een (jeugd)hulptraject. Dit vonnis is een bevestiging van de gemaakte afspraken en de noodzaak van hulpverlening voor de ouders en de minderjarigen.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423858 / KG ZA 24-312
Vonnis in kort geding van 19 juli 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. H. Dordu te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A. Sahin te Lent.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met vijf producties;
- de brief met bijlage, zijnde een usb-stick, van mr. Sahin van 16 juli 2024.
1.2
Op 19 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de man, bijgestaan door
mr. F. Dordu als waarnemend advocaat voor mr. H. Dordu en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is verschenen een medewerkster namens de Raad.
1.4
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 16 juli 2024. De voorzieningenrechter heeft partijen voorgehouden wat zij hebben verteld en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd en verwikkeld in een echtscheiding. In dit kader is er een bodemprocedure tussen hen bekend bij deze rechtbank met zaakkenmerk C/02/418292 FA RK 24-309.
2.2
Binnen het huwelijk van partijen zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2012;
- [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 4] 2018.
[minderjarige 1] [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zullen hierna gezamenlijk worden genoemd:
‘de minderjarigen’.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen wonen bij de vrouw.
2.5
Voor zover hier van belang heeft deze rechtbank bij beschikking van 8 februari 2024 bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar om de week van vrijdag na school tot zondagavond, waarbij partijen in onderling overleg en afhankelijk van de wens van de minderjarigen extra omgangsdagen kunnen afspreken
2.6
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit, de man en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De vorderingen

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals
opgenomen in de beschikking d.d. 8 februari 2024 op straffe van een dwangsom
van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft, kosten rechtens.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van de man in alle kosten van de procedure.
3.3
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat er geen omgang zal gelden tussen de man en de minderjarigen, dat de zorgregeling zoals is vastgelegd in de beschikking van 8 februari 2024 wordt opgeschort totdat in de bodemzaak een beslissing is genomen aangaande de zorg- en contactregeling;
II. te bepalen dat de man de paspoorten, ID-kaarten van de minderjarigen binnen een dag na vonnis in kort geding aan de vrouw overhandigt.
3.4
Op de stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn vordering in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Sinds 14 juni 2024 komt de vrouw de zorgregeling uit de beschikking van 8 februari 2024 niet na.
Er is dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden. Volgens de vrouw zou de man de minderjarigen mishandelen en zouden zij niet meer naar hem toe willen gaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 4] kwamen nog wel naar de man, ondanks de beschuldigingen van de vrouw. Toen deze procedure werd aangekondigd, stopte het contact met alle minderjarigen. De vrouw zou aangifte hebben gedaan van mishandeling door de man en Veilig Thuis hebben ingeschakeld. De man ontkent de mishandelingen. Het contact tussen hem en de minderjarigen is altijd goed geweest. De man ontkent niet dat hij af en toe met stemverheffing praat, omdat de minderjarigen moeten weten dat er regels in huis gelden, maar de minderjarigen slaan heeft hij nooit gedaan. De man is verdrietig en gekwetst door het gedrag van de vrouw, hetgeen hij schadelijk voor de minderjarigen acht. De man is ervan overtuigd dat de vrouw uit rancune handelt. De zorgregeling moet zo snel mogelijk weer worden opgepakt en voorkomen dient te worden dat de minderjarigen nog verder van de man verwijderd raken. Frequent en regelmatig contact is van belang om een band met de minderjarigen te kunnen behouden. Een onderzoek door de Raad is niet nodig en bovendien onnodig belastend, omdat er geen zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarigen. Van contra-indicaties is geen sprake. De man verzoekt om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de zorgregeling, omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw de regeling vrijwillig zal nakomen. Ten aanzien van de paspoorten erkent de man dat hij deze in zijn bezit heeft. Dit is altijd zo geweest, omdat hij eerder met de minderjarigen buiten de Europese Unie, zoals Servië, reisde. Het liefst behoudt hij de paspoorten. De man is echter wel bereid om de paspoorten voor 1 augustus 2024 aan de vrouw af te geven als de vrouw bereid is om haar medewerking te verlenen aan de aanvraag van ID-kaarten voor de minderjarigen en dat de man deze bij zich mag houden.
4.2
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen wordt door en namens de vrouw, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Het is onjuist dat de vrouw elke vorm van contact tussen de man en de minderjarigen belemmerd heeft vanwege zijn nieuwe relatie. Dit heeft te maken met het gedrag van de man jegens de minderjarigen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben gezien dat de man [minderjarige 4] bij de arm heeft gegrepen. De vrouw heeft dit ook van [minderjarige 4] zelf begrepen. [minderjarige 2] heeft op school verteld dat hij bang is voor de man, omdat hij zijn agressie niet onder controle kan houden. De minderjarigen hebben op 14 juni 2024 aan de man verteld dat zij niet meer bij hem willen komen, omdat hij schreeuwt en slaat. De vrouw heeft inmiddels aangifte gedaan van mishandeling van de minderjarigen door de man, waarna Veilig Thuis bij het gezin betrokken is geraakt. De vrouw vindt het belangrijk dat de Raad onderzoek gaat doen naar de veiligheid van de minderjarigen bij de man, alvorens zij weer contact met hem hebben. Het baart haar zorgen dat de man de signalen van de minderjarigen niet serieus neemt. Een ander punt van geschil heeft betrekking op de paspoorten van de minderjarigen. De man heeft deze in zijn bezit en weigert deze af te geven, terwijl de vrouw de paspoorten altijd in haar bezit heeft gehad. De vrouw zal binnenkort met de minderjarigen op vakantie gaan en heeft deze reisdocumenten nodig. Dat de vrouw, als hoofdopvoeder, niet de paspoorten onder zich heeft, leidt bovendien tot praktische problemen. De minderjarigen kunnen zich nu niet identificeren. Als de man ID-kaarten voor de minderjarigen wil aanvragen, dan verleent de vrouw daaraan haar medewerking. Zij zegt toe de paspoorten aan de man te zullen overhandigen wanneer hij deze nodig heeft, omdat de ID-kaarten niet voldoende zijn.
4.3
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt. Veilig Thuis heeft contact opgenomen met de Raad. Naar aanleiding van ingewonnen informatie maakt de Raad zich zorgen over de minderjarigen. Zij bevinden zich al 1,5 jaar in de strijd tussen hun ouders. Bij de minderjarigen is sprake van een loyaliteitsconflict. Zij zitten klem tussen hun ouders, zodanig dat zij niet meer naar de man willen gaan. De minderjarigen kunnen op dit moment geen onbelast contact met de man hebben. Gezien wordt dat de vrouw daarvoor geen emotionele toestemming verleent. Zorgen baart bovendien dat de minderjarigen een taalontwikkelingsstoornis hebben en er daardoor sprake is van een vertraagde verwerking. De minderjarigen kunnen zich hierdoor lastig uiten. Bij Veilig Thuis is bekend dat de man niet aan hulpverlening wil meewerken en de minderjarigen aangeven dat hij snel boos wordt. De Raad concludeert hieruit dat de man op eieren lijkt te lopen en de opvoeding van de vier minderjarigen soms te veel voor hem is. De Raad kan zich voorstellen dat de vrouw zich zorgen maakt over de minderjarigen. Anderzijds is het ook van belang dat er contact blijft tussen de man en de minderjarigen en partijen hierover goede afspraken maken. De Raad steunt een verwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA). In de tussentijd moeten partijen veiligheidsafspraken met elkaar maken, al dan niet met ondersteuning van en monitoring door Veilig Thuis. Voor nu adviseert de Raad om het contact tussen de man en de minderjarigen zo vorm te geven dat hij telkens niet meer dan twee van de vier minderjarigen bij zich heeft en dat voor een korte periode, bijvoorbeeld een middag in de week. Hij kan dan exclusieve aandacht bieden aan de minderjarigen die bij hem zijn. Daarnaast vindt de Raad psycho-educatie gepast. Het hervatten van de voorlopige zorgregeling acht de Raad, voor nu, niet haalbaar.
4.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben tijdens hun kindgesprek aan de kinderrechter verteld dat zij geen omgang met de man meer willen. [minderjarige 1] heeft tot twee weken geleden regelmatig contact met de man gehad. Hij wil dat niet meer. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben al enige maanden geen contact met de man; zij zijn bang voor hem. Volgens hen verblijft [minderjarige 4] een weekend per twee weken bij de man. De bedoeling is dat dit contact doorgaat. Beide ouders wonen op ongeveer een kilometer afstand van elkaar. De minderjarigen kunnen op een veilige wijze lopend van de ene woning naar de andere woning gaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Aangezien de vrouw de Turkse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
5.2
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de
ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied
waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het
gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in
Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op de vordering te beslissen, zal op grond
van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de
vorderingen worden toegepast.
Spoedeisend belang
5.4
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen voldoende vast. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorlopige zorgregeling, zoals bij beschikking van 8 februari 2024 is bepaald, niet wordt uitgevoerd. Dit is niet in het belang van de minderjarigen.
Inhoudelijke beoordeling
5.5
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en vorderingen in reconventie, zullen de vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Uniform Hulpaanbod
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen, na een korte onderbreking, tot overeenstemming gekomen ten aanzien van een verwijzing van partijen naar het UHA-traject. Beide partijen zijn akkoord met een verwijzing van hen naar het UHA-traject in de na te noemen bodemprocedure. Zo’n verwijzing heeft de steun van de Raad en de voorzieningenrechter.
5.7
De problematiek van partijen omvat onder meer het volgende: Zij hebben moeite met constructieve onderlinge oudercommunicatie. Daarnaast diskwalificeren zij elkaar en kan er geen onbelast contact plaatsvinden tussen de minderjarigen en de man. Het lukt partijen niet of onvoldoende om met elkaar afspraken te maken over het contact tussen de man en de minderjarigen, maar ook over praktische zaken als het in bezit houden van de paspoorten van de minderjarigen en de aanvraag van ID-kaarten.
5.8
Het lukt partijen als ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en de minderjarigen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 22 juli 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.9
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor
de minderjarigen;
- de minderjarigen hebben een stem in het scheidingsproces, voelen zich gehoord en gesteund.
5.1
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van de minderjarigen (lichte interventie);
- de minderjarigen en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht
(bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.11
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/418292 FA RK 24-309. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage
op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
5.12
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank (de advocaten van) partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot de minderjarigen.
5.13
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.14
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.15
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/418292 FA RK 24-309 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van de minderjarigen?
- Hoe moet de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Zijn er contra-indicaties voor het contact tussen de man en de minderjarigen, zo ja welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke omstandigheden en op welke termijn?
- Welke hulpverlening acht de Raad passend voor de ouders en/de minderjarigen?
5.16
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.17
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om in de bodemprocedure binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
5.18
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Voorlopige afspraken
5.19
Vast staat dat de voormelde voorlopige regeling van 8 februari 2024 tussen partijen niet voldoende wordt nagekomen. In deze omstandigheid wordt een wijziging van omstandigheden gezien. Met de Raad ziet de voorzieningenrechter de noodzaak om (nieuwe) voorlopige afspraken te maken ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen. Immers, gezien de huidige wachtlijst zijn er enige maanden mee gemoeid voordat partijen met hun hulpverleningstraject zullen kunnen gaan aanvangen. Met de Raad wordt dan ook geoordeeld dat het niet in het belang van de minderjarigen is dat zij gedurende al die tijd verstoken blijven van contact met de man. Wel dient er aandacht te zijn voor de zorgen van de vrouw, de draagkracht van de man én de persoonlijke problematiek van de minderjarigen. De voorzieningenrechter volgt de Raad in het gegeven advies ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen, te weten, korte perioden en niet alle minderjarigen tezamen.
5.2
De voorzieningenrechter heeft zich ervan vergewist dat partijen, na de voormelde onderbreking van de mondelinge behandeling, afspraken met elkaar hebben gemaakt met betrekking tot een voorlopige zorgregeling, totdat in de bodemprocedure anders is beslist óf partijen daarover met elkaar overeenstemming hebben bereikt. Partijen hebben daarbij als uitgangspunt genomen het advies van de Raad. Nu zij zelf met elkaar nadere afspraken over een zorgregeling hebben gemaakt, zal de voorzieningenrechter de vordering conform deze afspraken, als na te melden, toewijzen. De afspraken tussen partijen luiden als volgt:
- de man heeft steeds met twee minderjarigen contact, om en om, elke zondag van 12.00 uur tot na het avondeten, zijnde 19.00 uur;
- partijen bepalen in onderling overleg de combinatie van de twee minderjarigen die steeds naar de man gaan. Deze combinatie wijzigt na overeenstemming niet meer;
- de man haalt de (twee) minderjarigen op bij de vrouw en de vrouw haalt de (twee) minderjarigen op bij de man;
- wanneer de minderjarigen na het contactmoment met de man zelfstandig naar de woning van de vrouw terugkeren, informeert de man de vrouw hierover via WhatsApp;
- wanneer de minderjarigen eerder dan de afgesproken eindtijd terug willen naar de vrouw, dan treden partijen hierover met elkaar in contact en respecteren zij de wens van de minderjarigen hierin;
- bovengenoemde afspraken vangen aan na de zomervakantie, zijnde op zondag na de eerste schoolweek;
- volgens de beschreven regeling heeft de man een keer per twee weken in het weekend steeds contact met twee van de vier minderjarigen.
5.21
Ten aanzien van de paspoorten en de aanvraag van de ID-kaarten van de minderjarigen spraken partijen het volgende met elkaar af:
- de man overhandigt vóór 1 augustus 2024 de paspoorten van de minderjarigen aan de vrouw;
- de vrouw houdt de paspoorten onder zich en overhandigt deze aan de man als hij deze nodig heeft voor een reis met de minderjarigen naar landen waar hij niet met hun ID-kaarten mag inreizen; na terugkeer van zo’n reis geeft de man de paspoorten terug aan de vrouw;
- de vrouw verleent medewerking aan alle handelingen die nodig zijn voor de aanvraag van ID-kaarten van de minderjarigen door de man;
- De man houdt de ID-kaarten onder zich.
5.22
Uit het onder 5.21 overwogene blijkt dat de man bereid is om de paspoorten van de minderjarigen aan de vrouw af te geven. Deze afgifte zal geschieden vóór 1 augustus 2024. Nu de man onder voorwaarde van verkrijging van de ID-kaarten akkoord is gegaan met de afgifte van de paspoorten aan de vrouw zal de voorzieningenrechter dit verzoek van haar toewijzen als na te melden.
5.23
De voorzieningenrechter complimenteert partijen met hun overeenstemming ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen, hun paspoorten en de aanvraag van ID-kaarten. Zij geven daarmee een hoopvol signaal richting de toekomst en laten zien dat het hen lukt om, al dan niet in het kader van het UHA-traject, nadere afspraken met elkaar te maken over de gevolgen van hun echtscheiding. De verwachting is dat de nu gemaakte afspraken op termijn beter standhouden dan de afspraken die partijen eerder in het kader van de pilot ‘mediation in voorlopige voorzieningen’ met elkaar hadden gemaakt.
Dwangsom en proceskosten
5.24
Gezien de gemaakte afspraken tussen partijen en hun deelname aan het UHA-traject, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de voorlopige zorgregeling jegens de vrouw een dwangsom te verbinden en een van partijen in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.25
De voorzieningenrechter zal de beslissing ten aanzien van de omgang, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Geen hoger beroep
5.26
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 Rv kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie
6.1
bepaalt, onder wijziging van de voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van 8 februari 2024, dat de man en de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2012;
- [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 4] 2018,
voorlopigin het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn
gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op een wijze zoals is overwogen onder rechtsoverweging 5.20;
6.2
bepaalt, dat de man de paspoorten van de minderjarigen vóór 1 augustus 2024 aan de vrouw dient te overhandigen;
6.3
verklaart dit tot zover vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verwijst partijen en genoemde minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.5
verzoekt het loket om uiterlijk op
30 januari 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaaknummer
C/02/418292 FA RK 24-309de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
6.6
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.7
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
6.8
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/418292 FA RK 24-309 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.15 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.9
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat hij de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
6.1
verzoekt
de advocatenvan partijen in de bodemprocedure melding te maken van genoemde verwijzing naar het zorgloket;
6.11
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.12
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van dit vonnis is vastgesteld op 30 juli 2024.