In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die in conventie vorderde dat de vrouw zou worden veroordeeld tot nakoming van een voorlopige zorgregeling voor hun minderjarige kinderen, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 8 februari 2024. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie dat er geen omgang zou zijn tussen de man en de minderjarigen, en dat de zorgregeling zou worden opgeschort. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in een echtscheiding verwikkeld zijn en dat er zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarigen in het contact met de man. De Raad heeft geadviseerd om het contact tussen de man en de minderjarigen te beperken en heeft een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (UHA) voorgesteld. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling, waarbij de man contact heeft met twee van de vier minderjarigen op afgesproken momenten. Tevens is bepaald dat de man de paspoorten van de minderjarigen vóór 1 augustus 2024 aan de vrouw moet overhandigen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld en heeft besloten dat de voorlopige zorgregeling moet worden aangepast, met inachtneming van de zorgen van de vrouw en de belangen van de minderjarigen. De rechtbank heeft de zaak uitvoerbaar bij voorraad verklaard en heeft partijen verwezen naar een (jeugd)hulptraject. Dit vonnis is een bevestiging van de gemaakte afspraken en de noodzaak van hulpverlening voor de ouders en de minderjarigen.