In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 237, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 12 juni 2024, waar zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat de berekening van de bpm op basis van de CO2-uitstoot volgens de WLTP-meetmethode correct is. Belanghebbende had een auto gekocht die eerder in het buitenland was geregistreerd, en de inspecteur stelde dat de bpm op basis van de juiste CO2-uitstoot hoger zou zijn dan door belanghebbende aangegeven.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten voor het opvragen van een certificaat van overeenstemming (cvo), maar de rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de gegevens in het kentekenregister en dat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de kennisgeving van de inspecteur. Verder heeft belanghebbende ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer vier maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kent wel een vergoeding van proceskosten toe aan belanghebbende.