ECLI:NL:RBZWB:2024:5332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423669 / JE RK 24-1144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 28 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar is samen met [minderjarige] en zijn halfbroertje naar een onbekende locatie vertrokken, wat aanleiding gaf tot ernstige zorgen over hun welzijn.

De kinderrechter heeft op 19 juni 2024 al een spoedbeslissing genomen om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen, maar de moeder is niet verschenen op de mondelinge behandeling. De Raad heeft tijdens de behandeling zijn zorgen geuit over de opvoedsituatie van [minderjarige], die niet naar school gaat en waarvan de hygiëne en zorg in de woning van de moeder ernstig te wensen overlaat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zicht is op de huidige situatie van [minderjarige] en dat de moeder zich volledig onttrekt aan hulpverlening.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat er voldaan is aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling, gezien de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige]. De beslissing om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant is genomen voor de periode van 4 juli 2024 tot 19 september 2024. De kinderrechter hoopt dat de moeder en de kinderen snel worden gevonden zodat er verder onderzoek kan plaatsvinden naar de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423669 / JE RK 24-1144
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van 19 juni 2024 en alle daarin vermelde stukken.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3
De Raad heeft op 19 juni 2024 (mondeling) verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van drie maanden.
2.4
Bij mondelinge spoedbeslissing van 19 juni 2024 heeft de kinderrechter, zonder de belanghebbenden te hebben gehoord, [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 juni 2024 tot 4 juli 2024. Deze mondelinge beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 20 juni 2024 waarbij, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, is bepaald dat de Raad, de moeder en de GI op de onderhavige mondelinge behandeling over het verzoek van de Raad zullen worden gehoord.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor of er feiten en/of omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 19 juni 2024 moet worden herroepen. Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 4 juli 2024 tot 19 september 2024.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd. Er bestaat een ernstig vermoeden dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld. Er is op dit moment geen enkel zicht op het welzijn en de opvoedsituatie van [minderjarige] , terwijl daarover grote zorgen zijn. Toen de moeder nog samen met [minderjarige] en zijn [halfbroertje] in haar woning in [woonplaats] verbleef, was er sprake van een vervuild huis, zag [minderjarige] er onverzorgd uit, kreeg hij avondeten als ontbijt en leek hij veel te moeten zorgen voor [halfbroertje]. Inmiddels onttrekt de moeder zich volledig aan toezicht en hulpverlening en bestaat er onduidelijkheid over de verblijfplaats van [minderjarige] . De moeder heeft samen met [minderjarige] en [halfbroertje] haar woning in [woonplaats] verlaten, maar onbekend is waar zij nu verblijven. Ook gaat [minderjarige] niet meer naar school, hetgeen zijn ontwikkeling schaadt. De moeder is op dit moment onbereikbaar voor instanties. Zij houdt het contact af. Belangrijk is dat er zicht komt op [minderjarige] en zijn opvoedsituatie waarbij onderzocht wordt wat de mogelijkheden van de moeder zijn zodat een inschatting kan worden gemaakt wat voor [minderjarige] nodig is. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Daarbij heeft de Raad er nog op gewezen dat [halfbroertje] sinds 19 april 2023 onder toezicht van de GI staat. Ook is ten aanzien van [halfbroertje] een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn vader verleend met ingang van 18 juni 2024. Aan deze maatregelen kan, nu onbekend is waar de moeder samen met [halfbroertje] en [minderjarige] verblijft, op dit moment geen uitvoering worden gegeven.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de Raad ondersteund. In de afgelopen dagen is geprobeerd om met de moeder in contact te komen. Het vermoeden bestond dat de moeder samen met [minderjarige] en [halfbroertje] bij haar moeder in [plaats] verbleef. Uit onderzoek is gebleken dat dit niet zo blijkt te zijn. De GI heeft hierin opgetrokken met de politie. Inmiddels zijn er aanwijzingen dat de moeder hoogstwaarschijnlijk samen met [minderjarige] en [halfbroertje] in Marokko verblijft. Door de GI kan geen opsporingsverzoek (OAT) met betrekking tot [minderjarige] worden uitgezet aangezien de GI dit alleen kan indien sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing. Wel kan de GI ten aanzien van [minderjarige] bij de politie aangifte tegen de moeder doen inzake onttrekking aan het ouderlijk gezag, hetgeen inmiddels ook is gebeurd. Ten aanzien van [halfbroertje] is wel een OAT uitgezet. De GI heeft hiervan recent melding gemaakt bij de Centrale Autoriteiten in Marokko. De vraag is echter wat zij kunnen betekenen nu totaal onbekend is waar de moeder samen met [minderjarige] en [halfbroertje] in Marokko verblijft. Daarnaast is niet duidelijk per wanneer de moeder samen met [minderjarige] en [halfbroertje] naar Marokko is gegaan. De GI maakt zich grote zorgen om het welzijn en de veiligheid van [minderjarige] en [halfbroertje] en hoopt dat zij snel worden gevonden.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een GI indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Bij de mondelinge beslissing van 19 juni 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken, onder aanhouding van de beslissing op de resterende termijn. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de Raad en de GI in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. De kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat het restant van de spoedmaatregel per heden (28 juni 2024) zou moeten worden herroepen.
5.3
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd stelt de kinderrechter vast dat er ernstige zorgen zijn over het welzijn van [minderjarige] en zijn opvoedsituatie, waarop op dit moment geen enkel zicht bestaat. De politie heeft aanwijzingen dat de moeder samen met [minderjarige] en [halfbroertje] in Marokko zou verblijven, maar onbekend is waar. Daarnaast houdt de moeder elk contact met instanties af. Toen er nog wel enigszins contact met de moeder bestond, en zij nog samen met [minderjarige] en [halfbroertje] in haar woning in [woonplaats] verbleef, kwamen er vanuit de ondertoezichtstelling van [halfbroertje] en de daarbij betrokken hulpverlening grote zorgen naar voren met betrekking tot de opvoedsituatie van [minderjarige] . Deze zorgen hadden onder meer betrekking op de basale zorg die aan [minderjarige] werd geboden, de hygiëne in de woning van de moeder en de zorgtaken die [minderjarige] had met betrekking tot de [halfbroertje]. Daarnaast hield de moeder [minderjarige] bewust buiten de hulpverleners. De hulpverlening die, al dan niet vanuit de ondertoezichtstelling van [halfbroertje], is ingezet heeft tot op heden niet tot een verbetering van de situatie geleid. De moeder onttrekt zich inmiddels volledig aan de hulpverlening. [minderjarige] gaat ook niet meer naar school. De instanties komen niet met de moeder in contact om de zorgen te bespreken.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat voldaan is aan de grond voor een voorlopige ondertoezichtstelling. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Er zijn grote zorgen over het welzijn en de opvoedsituatie van [minderjarige] en daarnaast wordt hij aan onderwijs onttrokken. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de moeder samen met [minderjarige] (en [halfbroertje]) op korte termijn gevonden zal worden zodat nader onderzoek kan worden gedaan naar de gestelde zorgen en de vraag of er een verdere ondertoezichtstelling van [minderjarige] volgens de Raad aan de orde moet zijn. Het resterende deel van het verzoek van de Raad om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen zal daarom worden toegewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 4 juli 2024 tot 19 september 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024 door mr. Felix, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 8 juli 2024.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.