In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van een doorgetrokken streep op de Rijksweg A27 te Nieuwendijk op 24 januari 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de stukken in het dossier, waaronder de verklaring van de verbalisant. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de betrokkene een rijstrook naar links had opgeschoven, wat volgens hem toegestaan was. Hij betwistte de ondertekening van de verklaring van de verbalisant, waardoor deze niet ambtsedig zou zijn en geen bijzondere bewijskracht zou hebben. De zittingsvertegenwoordiger betwistte deze claim en stelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging. De kantonrechter vond dat de betrokkene onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om aan de juistheid van de verklaring te twijfelen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.