In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie die hem was opgelegd voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Moerlaken te Breda op 4 augustus 2022. De officier van justitie had het beroep eerder ongegrond verklaard, waarna de betrokkene het beroep bij de kantonrechter aanhangig maakte.
Tijdens de zitting op 7 juni 2024 is de zaak behandeld, waarbij de betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De zittingsvertegenwoordiger, mr. I.M.E. van der Meijden, heeft het verzoek gedaan om het beroep ongegrond te verklaren. De betrokkene betwistte de gedraging en stelde dat hij niet op de pleeglocatie was en dat zijn identiteit niet op de juiste wijze was vastgesteld. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt voor de gedraging en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is om de boete te matigen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.