In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had een administratieve sanctie opgelegd gekregen wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 12 juni 2022. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder de onduidelijke verkeerssituatie en het feit dat de dochter van de betrokkene niet bekend was met de situatie ter plaatse. Tevens werd gesteld dat er meerdere sancties binnen één week waren opgelegd, wat in strijd zou zijn met het digitale beleidskader voor handhaving.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna de gemachtigde het beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs aanwezig was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter zag geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en verklaarde het beroep ongegrond. Ook werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.