In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda. De gedraging vond plaats op 31 mei 2022, waarbij de vrouw van de betrokkene per ongeluk over een bus sluis reed tijdens wegwerkzaamheden. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en dat er meerdere sancties binnen één week waren opgelegd, wat in strijd zou zijn met het digitale beleidskader.
De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, en de kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 juni 2024. De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter zag geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en oordeelde dat de boete terecht was opgelegd.
Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.