In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda. De gedraging vond plaats op 17 november 2022 om 13:46 uur. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde het beroep bij de kantonrechter ingediend.
Tijdens de zitting op 7 juni 2024 is de zaak behandeld. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat er volgens het Beleidskader eerst een waarschuwingsperiode had moeten zijn, waarin de gemeente waarschuwingsbrieven naar kentekenhouders had moeten sturen. De gemachtigde stelde dat de gemeente deze procedure niet had gevolgd, waardoor de sanctie vernietigd diende te worden. Daarnaast werd er verzocht om een proceskostenvergoeding.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende blijkt dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en heeft de boete terecht opgelegd geacht. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.